Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

vlug+van+begrip

Толкование Перевод

1 uptake

n. begrip, snel begrip

uptake

[ upteek]

1 opname 〈 van voedsel, vloeistof〉

♦voorbeelden:

¶ slow/quick in/on the uptake • niet zo vlug/vlug van begrip

English-Dutch dictionary > uptake
2 quick

adj. snel; vlug; sneldenkend; snel begrijpend; vloeibaar; levendig
--------
adv. snel; met grote snelheid, vlug
--------
n. levende mensen; levend; snel; gevoelige plekken

quick¹

[ kwik] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 levend vlees 〈onder de huid/nagel〉

2 hart ⇒ kern, essentie

3 〈 Amerikaans-Engels〉 kwik

♦voorbeelden:

1   she bites her nails to the quick • zij bijt haar nagels af tot op het leven

2   cut someone to the quick • iemand in zijn hart raken, iemands gevoelens diep kwetsen

————————

quick²

〈bijvoeglijk naamwoord; quickness〉

1 snel ⇒ gauw, vlug

2 gevoelig ⇒ vlug (van begrip), scherp

3 levendig ⇒ opgewekt

♦voorbeelden:

1   be as quick as lightning • bliksemsnel zijn

     quick march! • voorwaarts/ingerukt mars!

     〈 informeel〉 be quick off the mark • er als de kippen bij zijn

     in quick succession • snel achter elkaar

     he is quick to take offence • hij is gauw beledigd

     ‘Have a drink?’ ‘Yes, I'll take a quick one’ • ‘Wat drinken?’ ‘Ja, een snelle dan’

2   she gave a quick answer • zij antwoordde gevat

     〈 informeel〉 that child is not very quick • dat kind is niet zo snugger

¶ 〈 slang〉 earn a quick buck • snel geld verdienen

     〈 slang〉 quick on the draw/uptake • sneldenkend/doorziend, flitsend

————————

quick³

〈 bijwoord〉〈 informeel〉

1 vlug ⇒ gauw, snel

♦voorbeelden:

1   please, come quick • kom alsjeblieft snel

     we all want to get rich quick • we willen allemaal snel rijk worden

English-Dutch dictionary > quick
3 slow/quick in/on the uptake

slow/quick in/on the uptake

niet zo vlug/vlug van begrip

English-Dutch dictionary > slow/quick in/on the uptake
4 mark

n. Mark (voornaam)

mark¹

[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 teken ⇒ kenteken; leesteken; kruisje (in plaats van handtekening); opschrift; 〈 figuurlijk〉 blijk

2 teken ⇒ spoor, vlek; 〈 figuurlijk〉 indruk

3 (rapport)cijfer ⇒ punt

4 peil ⇒ niveau, standaard

5 〈vaak Mark; voornamelijk met telwoord〉 model ⇒ type, rangnummer

6 start(streep) ⇒ meet

7 doel ⇒ doelwit

8 belang

9 aandacht

♦voorbeelden:

1   as a mark of my esteem • als blijk van mijn achting

2   bear the marks of • de sporen dragen van

     leave one's mark on • zijn stempel drukken op

     make one's mark • zich onderscheiden

4   above/below the mark • boven/beneden peil

     I don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in orde

5   〈 schertsend〉 mark one • verouderd model

6   not quick off the mark • niet vlug (van begrip)

     on your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!

7   〈 figuurlijk〉 hit the mark • in de roos schieten

     〈 figuurlijk〉 miss/overshoot the mark • het doel missen, te ver gaan; de plank misslaan

     beside/off the mark • ernaast

8   of no mark • van geen belang

¶ keep someone up to the mark • zorgen dat iemand zijn uiterste best doet

     overstep the mark • over de schreef gaan

     〈 Amerikaans-Engels〉 toe the mark • precies doen wat opgedragen wordt

→ full full/, soft soft/, wide wide/

————————

mark²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vlekken (maken/krijgen)

2 cijfers geven

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden

2 beoordelen ⇒ nazien, cijfers geven voor 〈 schoolwerk〉

3 prijzen ⇒ met prijskaartje

4 letten op 〈 woorden bijvoorbeeld〉

5 te kennen geven ⇒ vertonen

6 bestemmen ⇒ opzij zetten

7 〈 vaak passief〉 vlekken ⇒ tekenen 〈 dier〉

8 〈 sport〉 dekken

♦voorbeelden:

1   his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk in

     mark the occasion • de gelegenheid luister bijzetten

     mark time • de pas markeren; 〈 figuurlijk〉 niet opschieten

     marked for life • voor het leven getekend

4   mark how it is done • let op hoe het gedaan wordt

7   a face marked with smallpox • een pokdalig gezicht

→ mark down mark down/, mark in mark in/, mark off mark off/, mark out mark out/, mark up mark up/

English-Dutch dictionary > mark
5 not quick off the mark

not quick off the mark

niet vlug (van begrip)

English-Dutch dictionary > not quick off the mark
6 quick-witted

quick-witted

1 vlug van begrip ⇒ gevat, scherp

English-Dutch dictionary > quick-witted
7 perceptiveness

n. het snel doorhebben; vlug van begrip

English-Dutch dictionary > perceptiveness
8 have quick/slow wits

have quick/slow wits

vlug/traag van begrip zijn

English-Dutch dictionary > have quick/slow wits
9 wit

n. gevat/geestig iem.; scherpzinnigheid; geestigheid
--------
v. weten (verouderd gebruik)

wit¹

[ wit]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 gevat/geestig iemand

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 scherpzinnigheid

2 geestigheid

♦voorbeelden:

1   have the wit to realise something • zo scherpzinnig zijn iets te beseffen

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord, meervoud〉〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉

1 verstand ⇒ benul, intelligentie

♦voorbeelden:

1   have quick/slow wits • vlug/traag van begrip zijn

     have enough wit/the wit(s) to say no • zo verstandig zijn nee te zeggen

¶ at one's wits' end • ten einde raad

     have/keep one's wits about one • alert zijn; bijdehand/pienter zijn

     live by/on one's wits • op ongeregelde/bijdehante manier aan de kost komen

     out of one's wits • niet goed wijs, gek

————————

wit²

〈 werkwoord〉

♦voorbeelden:

¶ 〈voornamelijk formeel; juridisch〉 to wit • te weten, namelijk, dat wil zeggen

English-Dutch dictionary > wit

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

vlug+van+begrip

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

vlug+van+begrip

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: