-
1 die Grenzen zerfließen
-
2 verdämmern
-
3 verfließen
verfließen2 ver-, uitvloeien ⇒ in elkaar overlopen -
4 verlieren
verlieren1 verliezen, kwijtraken ⇒ achteruitgaan♦voorbeelden:an Wert verlieren • in waarde dalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seinen Halt verlieren • geen houvast meer hebbendie Sprache verlieren • met stomheid geslagen zijndie Spur verlieren • het spoor bijster wordensein Herz an jemanden verlieren • van iemand gaan houden♦voorbeelden:sich in Gedanken verlieren • in gedachten verzinken2 sich in eine öde Gegend verlieren • in een verlaten streek belanden, verzeilendie Spur verlor sich im Gras • het spoor liep in het gras dood -
5 verschwimmen
verschwimmen1 vervagen, vervloeien ⇒ in elkaar overgaan -
6 verwischen
-
7 zerfließen
zerfließen1 vervloeien ⇒ vervliegen, (weg)smelten♦voorbeelden:die Grenzen zerfließen • de grenzen vervagen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский