-
21 misspend
v. verkwisten -
22 muddle
n. wanorde; rommel--------v. verwarren; verspillen; vervuilen, lelijk maken; wanorde veroorzaken; aanmodderenmuddle1[ mudl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 make a muddle of • verknoeien, in de war sturenin a muddle • in de war————————muddle2♦voorbeelden:muddle through • met vallen en opstaan het einde halenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
23 piddle away one's time
piddle away one's time -
24 piddle
n. een plasje doen (kindertaal)--------v. een plasje doen (kindertaal)piddle11 plasje————————piddle2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:piddle away one's time • zijn tijd verspillen -
25 spend
v. over de balk gooien, uitgeven; besteden, doorbrengen; uitputtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitgeven ⇒ spenderen, besteden♦voorbeelden:spend oneself in friendly words • zich uitputten in vriendelijke woorden -
26 spillage
n. het verspillen/morsen/overstromen; lozing (bv van olie op zee)[ spillidzj] -
27 throw away
weggooien, wegwerpen, wegsmijten; verspillenthrow away♦voorbeelden:she has thrown herself away on an unworthy man • ze heeft zich vergooid aan een waardeloze vent -
28 trifle away money
-
29 waste time on something
waste time on something -
30 waste words
-
31 word
n. woord; spraak; kort gesprek; belofte; bevel; slagwoord; wachtwoord; leuze; parool; inlichting--------v. formuleren; onder woorden brengen; zich uitdrukken; woorden kiezenword1[ wə:d]1 woord 〈 ook computer〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 (gesproken) uiting; 〈 meervoud〉 tekst, woorden 〈 van liedje〉3 (macht/wacht)woord ⇒ bevel♦voorbeelden:1 word of command • commando, bevelhave a word in someone's ear • iemand iets toefluisterenby word of mouth • mondelingput words in(to) someone's mouth • iemand woorden in de mond leggentake the words out of someone's mouth • iemand de woorden uit de mond halena man of few words • een man van weinig woorden(not) in so many words • (niet) met zoveel woordenright from the word go • vanaf het beginwords fail me • woorden schieten mij tekortsay the word • een seintje gevensay the word, and I'll leave • als je liever hebt dat ik wegga, hoef je het maar te zeggenhave a word to say • iets te zeggen hebbenwaste words • woorden verspillentake someone at his word • iemand aan zijn woord houdenbeyond words • niet in woorden uit te drukkenword for word • woord voor woord, woordelijktoo … for words • te … om waar te zijn/voor woordenthat is not the word for it • dat is het (juiste) woord niethave no words for something • ergens geen woorden voor hebbenin a/one word • kortom, in één woordin other words • met andere woordenput into words • onder woorden brengenI don't believe a word of it • ik geloof er niets vanhave a word with someone • iemand (even) sprekenword of honour • woord van eer, erewoordhe's as good as his word • wat hij belooft doet hijbreak one's word • zijn woord brekenI give you my word for it • ik verzeker het je op mijn erewoordgive/pledge one's word • zijn woord gevengo back on one's word • zijn woorden/belofte(n) terugnemenkeep one's word • (zijn) woord houdentake someone's word for it • iemand op zijn woord gelovenupon my word • op mijn (ere)woord(upon) my word! • mijn hemel!¶ a word in season • een woordje op zijn tijd, een raad op het juiste ogenblikeat one's words • zijn woorden inslikken, iets terugnemenI could not get a word in edgeways • ik kon er geen speld tussen krijgenweigh one's words • zijn woorden wegen1 nieuws ⇒ bericht, boodschap♦voorbeelden:the word got round that • het bericht deed de ronde datleave word that • bericht achterlaten datsend word of • berichtenword has it that • het gerucht gaat dat————————word2〈 werkwoord〉 -
32 dawdling
n. opzettelijke handeling om tijd te verspillen in plaats van te werken -
33 dip into one's purse
geld verspillen -
34 let grass grow under his feet
liet gras onder zijn voeten groeien,tijd verspillen -
35 spill money
geld verspillen -
36 trifle away one's time
tijd verspillen -
37 waste time
tijd verspillen -
38 to dissipate
afgevenafleidenafvoerendissiperenuitstralenverliezenverspillenvervliegen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
verspillen — ∙ver|spịl|len <sw. V.; hat [Nebenf. von verspilden, verspilten, mniederd. vorspilden, asächs. farspildian, urspr. = in Stücke spalten, zertrümmern, verw. mit ↑spalten]: (nordd.) [Zeit] vergeuden: „Nun setz dich“, sagte der Deichgraf, „damit… … Universal-Lexikon
Spielen — Spielen, verb. regul. act. & neutr. welches im letztern Falle das Hülfswort haben bekommt. Es ist, so wie alle Zeitwörter, eigentlich eine Onomatopöie, welche sowohl den Laut der Stimme, als auch den mit gewissen leichten Bewegungen verbundenen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Spillen — Spillen, verb. reg. act. welches nur in dem zusammen gesetzten verspillen, zerspillen üblich ist, welches theils unnütze vereinzeln, und dadurch verlieren; theils auch verschwenden bedeutet, S. dasselbe. Es ist in dieser Bedeutung sehr alt, denn… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Verquisten — Verquisten, verb. regul. act. welches nur in den gemeinen Sprecharten einiger Gegenden üblich ist, unnütz verderben oder durchbringen, in andern gemeinen Mundarten verquasen, versplittern, verspillen. Daher das Verquisten … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Verspilden — * Verspilden, verb. regul. act. unnütz verwenden, verthun, besonders so fern solches in mehrern kleinen Theilen geschiehet; in Nieders. verspillen. Viel Geld verspilden, unnütz in kleinen Posten ausgeben. Oft auch für verschwenden überhaupt.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Verzetteln — Verzêtteln, verb. regul. act. 1. Einzeln und hin und wieder fallen lassen, und dadurch verlustig gehen. Bey dem Einfahren des Getreides wird viel verzettelt. Geld verzetteln, es in einzelnen Stücken verlieren. Heu, Stroh, Körner verzetteln, es im … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Krone — 1. An der Krone erkennt man den Kaiser. – Bertram, 54. 2. Die Krone einer guten Gesinnung ist Demuth. – Burckhardt, 170. 3. Ein Kron durch alle Welt mehr denn ein Batzen geld. – Henisch, 199, 38; Petri, II, 210. Eine Krone (Münze) gilt überall… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Nichts — 1. Als Niet kommt tot iet, dann kennt iet hem selver niet. – Simrock, 7534. Wenn ganz arme Leute plötzlich zu grossem Vermögen gelangen, kennen sie sich selbst nicht mehr. 2. Auss nichts wird nichts vnd bleibt nichts. – Lehmann, II, 32, 68; Petri … Deutsches Sprichwörter-Lexikon