-
1 lockern
lockern♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉losser worden, verzwakken ⇒ versoepelen, zich ontspannen; verflauwen; verslappen♦voorbeelden:2 die Spannung lockerte sich • de spanning week, nam af -
2 liberalize
v. liberaal worden; liberalisatie invoerenliberalize, liberalise[ librəlajz] 〈zelfstandig naamwoord: liberalization〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 assouplir
assouplir [aasoeplier]1 soepel maken ⇒ zacht, buigzaam, lenig maken3 versoepelen ⇒ verzachten, afzwakken1 soepel worden ⇒ zacht, buigzaam, lenig worden
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский