-
21 étrangler
-
22 travers
travers [traaver]〈m.〉2 foutje ⇒ vreemd trekje, zwakheid♦voorbeelden:vent de travers • zijwind, dwarswind〈 scheepvaart〉 par le travers, en travers • dwarsscheeps, op de flank¶ à travers, au travers de • (dwars) door, doorheen, middendoor, tussendoorà travers les âges • door de eeuwen heen, in de loop der tijdenjuger à travers les préjugés de sa classe • vanuit de vooroordelen van zijn klasse beoordelenpasser à travers, au travers • ontsnappende travers • scheef, schuin, verkeerdavoir l'esprit de travers • een verwrongen geest hebbenaller de travers • mislukkenavaler de travers • zich verslikkenprendre qc. de travers • iets verkeerd opnemenraisonner de travers • krom redenerenregarder qn. de travers • iemand boos aankijkenen travers • dwars (over), overdwarsse mettre, se jeter en travers de • dwarsbomen→ tortm1) flank, zijkant2) foutje -
23 захлебнуться
vgener. doodlopen, verslikken -
24 подавиться
vgener. (zich) verslikken -
25 sich an einer Gräte verschlucken
sich an einer Gräte verschluckenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich an einer Gräte verschlucken
Страницы
- 1
- 2