-
1 verslappen
1 [slap maken] détendre2 [doen verslappen; ook figuurlijk] ramollir1 [slap worden; minder intensief worden] se relâcher♦voorbeelden:de handel verslapt • le commerce ralentitde pols verslapt • le pouls faiblit -
2 verslappen
1 [slap worden] relax2 [minder intensief worden] slacken ⇒ flag 〈 aandacht, belangstelling〉, wane 〈 aandacht, belangstelling〉♦voorbeelden:de pols verslapt • the pulse is getting weakerwij mogen niet in onze pogingen verslappen • we must not slacken in our efforts -
3 verslappen
обмякнуть; стать дряблым; (о)дрябнуть; одряблеть; опасть; неусыпный* * *гл.общ. ослабевать, ослаблять, уменьшаться, расслаблять, слабеть -
4 verslappen
v. relax, slack, enervate, flag, weaken, remit, wilt, water down -
5 verslappen
slakna -
6 verslappen
se relâcher -
7 wij mogen niet in onze pogingen verslappen
wij mogen niet in onze pogingen verslappenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > wij mogen niet in onze pogingen verslappen
-
8 relâcher
relâcher [rəlaasĵee]♦voorbeelden:¶ relâcher dans un port • een haven aandoen, binnenlopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 losser maken ⇒ ontspannen, laten verslappen1. v2) vrijlaten2. se relâcherv1) verslappen3) ontspannen -
9 loosen
v. losgaan, ontspannen, verslappen; los(ser) maken, laten verslappen/vieren[ loe:sn]1 losgaan ⇒ ontspannen, verslappen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 los(ser) maken ⇒ laten verslappen/vieren♦voorbeelden:loosen up • doen ontspannen -
10 relax
v. ontspannen; zich ontspannen; verslappen[ rilæks]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontspannen ⇒ verslappen, verminderen♦voorbeelden:relax the bowels • laxerenrelax one's efforts • zich minder inspannen -
11 slack
adj. slap, los; zwak, laks; lui, traag--------adv. verslapt; nalatig; langzaam--------n. slap (hangend) deel v. touw, loos; vertraging, vermindering--------v. verslappen; slabakken; luieren; verminderenslack1[ slæk]1 los/slap (hangend) deel van zeil of touw ⇒ loos♦voorbeelden:————————slack2〈bijvoeglijk naamwoord; slackness〉♦voorbeelden:————————slack31 lijntrekken ⇒ traag/minder hard werken♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
12 flag
n. vlag; vloertegel; iris; (in computers) vlaggetje, een geheugen vak dat booleaanse informatie bevat; veertjes aan een kippenpootje--------v. bevlaggen; seinen (met vlaggen), doen stoppen; bevloeren, beleggen (met vloerstenen), mat hangen, verslappen, verflauwen, kwijnenflag1[ flæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 lis(achtige) ⇒ lisbloem, lisdodde♦voorbeelden:1 〈 scheepvaart〉 flag of convenience • goedkope vlag 〈die financiële voordelen biedt; voornamelijk van Panama, Liberia〉flag of truce • witte vlagput the flag out • de vlag uitsteken, iets vierenunder the flag (of) • onder de heerschappij/voogdij (van)————————flag2I 〈onovergankelijk werkwoord; flagged〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 met vlaggen versieren/markeren2 doen stoppen (met zwaaibewegingen) ⇒ aanhouden, aanroepen♦voorbeelden:flag down a train • een trein doen stoppen (door te zwaaien) -
13 languish
n. (weg)kwijnen, verslappen, smachten (naar)--------v. verflauwen; weg-, (ver)-kwijnen (in de gevangenis van heimwee); (ver)smachten; loom; lusteloos[ længgwisj]1 (ver/weg)kwijnen ⇒ verslappen, verzwakken -
14 slacken
v. verslappen, zich ontspannen; verminderen, afnemen[ slækən]1 langzamer lopen/rijden♦voorbeelden:the storm is slackening • de storm neemt afslacken off/up • verminderen -
15 weaken
-
16 débrancher
débrancher [deebrãsĵee]♦voorbeelden:débrancher la télévision • de televisie afzetten1. v1) uitschakelen [stroom]2) loskoppelen [wagons]2. se débranchervzijn aandacht laten verslappen, afhaken -
17 amollir
-
18 déconcentrer
déconcentrer [deekõsãtree] -
19 ramollir
ramollir [raamollier]1 zacht, soepel maken♦voorbeelden: -
20 abschlaffen
Страницы