-
1 empoisonner
-
2 intoxiquer
intoxiquer [ẽtoksiekee] -
3 infecter
infecter [ẽfektee]v1) verpesten, doen stinken2) besmetten, aansteken -
4 empester
-
5 envenimer
envenimer [ãvniemee]♦voorbeelden:2 des difficultés extérieures ont envenimé le conflit • moeilijkheden van buitenaf hebben het conflict toegespitst -
6 gangrener
gangrener [gãgrənee]1 〈medisch; wond, lichaamsdeel〉door koudvuur, gangreen aantasten1 door koudvuur, gangreen aangetast worden
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский