-
1 ansetzen
ansetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 beginnen, vormen5 aanzetten, vormen7 ramen, begroten♦voorbeelden:das Glas ansetzen • het glas aan de mond zetten6 eine Besprechung auf, für den nächsten Tag ansetzen • een bespreking voor de volgende dag vaststellen9 eine Bowle, einen Likör ansetzen • een bowl, likeur bereiden¶ 〈 figuurlijk〉 den Hebel an der richtigen Stelle ansetzen • iets goed, op de juiste manier aanpakken♦voorbeelden:1 Kalk, Zahnstein setzt sich an • kalk, tandsteen zet aan -
2 feststellen
-
3 fortschreiben
fortschreiben1 aanvullen, bijwerken 〈m.b.t. statistieken〉2 opnieuw vaststellen, bepalen♦voorbeelden:2 den Einheitswert eines Grundstücks fortschreiben • de fiscale waarde van een stuk grond opnieuw vaststellen -
4 sichern
sichernII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beveiligen ⇒ afsluiten, op slot doen2 garanderen, verzekeren, waarborgen ⇒ veilig stellen3 bezorgen, reserveren, zich verzekeren van♦voorbeelden:2 gesicherte Arbeitsplätze • gegarandeerde, vaste arbeidsplaatsenstatistisch gesichert • statistisch gestaafd5 Beweismaterial sichern • bewijsmateriaal vaststellen, verzamelen -
5 Beweismaterial sichern
bewijsmateriaal vaststellen, verzamelen -
6 Frist
〈v.; Frist, Fristen〉♦voorbeelden:eine Frist einhalten • zich aan een termijn houdenauf Frist • voor een tijdjezu dieser Frist • op dit tijdstipzu jeder Frist • te allen tijde -
7 Mittelung
Mittelung〈v.; Mittelung, Mittelungen〉 〈 vooral wiskunde〉 -
8 Personalien
Personalien♦voorbeelden: -
9 Sicherung
Sicherung〈v.; Sicherung, Sicherungen〉1 het garanderen, waarborging ⇒ verzekering4 borgtocht, cautie, zekerheid♦voorbeelden:4 Sicherungen leisten • zekerheden geven, borgtocht stellen -
10 Spurensicherung
-
11 Wahrheitsfindung
Wahrheitsfindung〈v.; Wahrheitsfindung, Wahrheitsfindungen〉1 het vinden, vaststellen van de waarheid -
12 Zeit
〈v.; Zeit, Zeiten〉♦voorbeelden:eine Zeit lang • een tijdlang, een poos(je)auf längere Zeit verreisen • voor vrij lange tijd op reis gaan(ach) du liebe Zeit! • heremijntijd!, lieve hemel!〈 sport en spel〉 die Zeit abnehmen • de tijd nemen, klokkeneine Zeit festsetzen • een tijdstip vaststellenlass dir Zeit! • neem er de tijd voor!an gewissen Zeiten • op bepaalde tijdenes ist an der Zeit, etwas zu unternehmen • het is tijd iets te ondernemener ist Beamter auf Zeit • hij is ambtenaar in tijdelijke dienstauf lange Zeit • voor (een) lange tijd〈 informeel〉 ich habe genug für alle Zeiten • ik heb voor altijd, voor mijn hele leven genoegin nächster Zeit • binnenkortmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaanmit der Zeit gewöhnt man sich daran • mettertijd raak je eraan gewendzwei Wochen über die Zeit • twee weken over de termijnum diese Zeit sollte er schon schlafen • op dit uur moest hij eigenlijk al slapenum welche Zeit? • hoe laat?das Baby kam vor der Zeit • de baby kwam te vroegvor grauen Zeiten • in het grijze, grauwe verledenzu Zeiten, zur Zeit, zu der Zeit meines Urgroßvaters • in de tijd van mijn overgrootvaderzu aller Zeit, zu allen Zeiten • altijd, te allen tijdezu bestimmten Zeiten • op gezette tijdenzu der Zeit war ich außer Landes • in die tijd was ik in het buitenlandzu gegebener Zeit • te zijner tijdzu jeder Zeit • te allen tijde, altijdzu seiner Zeit • in zijn tijd, toen hij nog leefdezur Zeit Luthers • ten tijde, in de tijd van Lutherzurzeit, 〈 oude spelling〉zur Zeit ist das Wetter schön • op het ogenblik, momenteel is het mooi weerzur rechten Zeit • op het juiste ogenblik〈 spreekwoord〉 wer nicht kommt zur rechten Zeit, der bekommt, was übrig bleibt • wie niet past op zijn tijd, die is zijn maaltijd kwijt -
13 abgreifen
-
14 abstufen
abstufen♦voorbeelden:1 die Steuern abstufen • de belastingen volgens een bepaalde schaal berekenen, vaststelleneinen Hang abstufen • een helling trapsgewijs aanleggen -
15 anberaumen
-
16 angeben
angebenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opgeven, vermelden ⇒ noemen, zeggen3 aangeven, aanduiden ⇒ aanwijzen, markeren♦voorbeelden:1 seinen Wohnort angeben • zijn woonplaats opgeven, vermeldenetwas als Grund angeben • iets als reden opgeven, noemen2 den Kurs angeben • de koers aangeven, bepalen -
17 ausmachen
ausmachen2 overeenkomen, afspreken♦voorbeelden:wie ausgemacht • zoals afgesprokendas lässt sich nicht mit Sicherheit ausmachen • dat is niet met zekerheid te bepalenetwas mit seinem Gewissen ausmachen • iets voor zijn geweten verantwoordendas macht den Reiz dieses Werkes aus • dat maakt de charme van dit werk uit -
18 auswerten
auswerten1 resultaten vaststellen, evalueren2 gebruik maken van, in praktijk brengen♦voorbeelden:Ergebnisse praktisch auswerten • uitkomsten aan de praktijk toetsen -
19 bemessen
bemessen1 vaststellen, bepalen ⇒ afmeten, berekenen, doseren♦voorbeelden:1 berekend, vastgesteld worden ⇒ zich richten -
20 bestimmen
bestimmenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉4 overhalen, (weten te) bewegen ⇒ ertoe brengen
См. также в других словарях:
RINGERS — NETHERLANDS (see also List of Individuals) 2.1.1885 Alkmaar/NL 6.5.1965 s Gravenhage/NL Johannes Aleidis Ringers graduated as a civil engineer from Delft Technical University in 1906. He joined the Waterstaat as an engineer in Goes. From 1909 he… … Hydraulicians in Europe 1800-2000