-
1 женить
uithuwelijken, laten trouwen -
2 marry
v. trouwen; in het huwelijk treden met; uithuwelijken; paren[ mærie] 〈 married〉♦voorbeelden:be/get married • trouwenmarry above/beneath oneself • boven/beneden zijn stand trouwenhe was married with two daughters • hij was getrouwd en had twee dochters¶ marry off one's daughters • zijn dochters aan de man brengen/uithuwelijkenbe married to something • ergens aan verknocht zijn -
3 marier
marier [maarjee]♦voorbeelden:1 trouwen (met) ⇒ huwen (met), in het huwelijk treden (met)1. v1) trouwen2. se marier (avec)v -
4 выдавать
uitgeven, uitreiken ; uitleveren ; verraden ; uithuwelijken -
5 выдавать замуж
vgener. aan de man brengen, uithuwelijken -
6 marry off one's daughters
marry off one's daughterszijn dochters aan de man brengen/uithuwelijken -
7 match
n. gelijke; opgewassen (zijn; wedstrijd, match; huwelijk; partij; paar, stel; lucifer--------v. aanpassen; passen; een waardige tegenstander; vergelijken; gelijk maken; huwelijken; uithuwelijken; (in computers) het vergelijken van informatiematch1[ mætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 huwelijk5 paar ⇒ koppel, stel (bij elkaar passende zaken)6 lucifer♦voorbeelden:be a match for • opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voorbe more than a match for someone • iemand de baas zijn————————match2♦voorbeelden:1 matching clothes/colours • bij elkaar passende kleren/kleurenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 evenaren ⇒ opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voor♦voorbeelden:can you match that? • kan je dat net zo goed doen?they are well matched • zij zijn aan elkaar gewaagdmatch to • in overeenstemming brengen met -
8 seduce
-
9 marrying off
het uithuwelijken -
10 wive
v. Trouwen; trouwen met-; een vrouw uithuwelijken -
11 caser
-
12 remarier
remarier [rəmaarie.ee]
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский