-
1 passen
1 [nauwkeurig sluiten] fit5 [schikken] suit6 [+ op] [letten (op), (ervoor) waken] look after, take care of7 [kaartspel] pass♦voorbeelden:ik moest wel vier keer komen passen • I had to go for four fittingshet past precies • it fits like a glovedeze broek past je slecht • these trousers are a bad fitdeze sleutel past op de meeste sloten • this key fits most locksik zoek iets dat hierbij past • I'm looking for something to go with/match thisdie tas past niet bij die jas • that bag doesn't go with that coatze passen goed/slecht bij elkaar • they are well/ill-matchedbij het geheel passen • fit into the picturedat past bij zijn stijl • that's just his styledie kast zou goed in mijn keuken passen • that cupboard would go well in my kitchenhet past niet in mijn plannen • it doesn't suit my planshet past je slecht/niet dit te doen • it ill befits you to do thisop de winkel passen • look after/mind the shoper goed op passen, goed op iets passen • take good care of, keep an eye onpas op het afstapje/je hoofd • watch/mind the step/your headze zijn oud en wijs genoeg om op zichzelf te kunnen passen • they are old enough to take care of themselvesik pas! • pass!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [nauwkeurig meten] fit2 [precies genoeg betalen] pay with the exact money3 [juist plaatsen] fit4 [kijken of het goed zit] try on♦voorbeelden:met wat passen en meten komen we wel rond • with some juggling we'll managehebt u het niet gepast? • haven't you got the exact change/money?3 iets in/aan elkaar passen • fit in/together -
2 zitten
1 [gezeten zijn] sit2 [zich met een doel ergens bevinden] sit3 [een functie bekleden] be4 [geruime tijd ergens vertoeven; verblijven] be5 [wonen] live6 [zich bevinden in de genoemde toestand] be7 [met betrekking tot een volharden in, gelaten worden op een plaats, in een toestand] 〈 zie voorbeelden〉8 [met betrekking tot zaken, zich bevinden, bevestigd zijn] be9 [met betrekking tot kleding] fit10 [gevuld, bedekt zijn met] be12 [met onbepaalde wijs] [bezig zijn met] be (… -ing), sit (… -ing)♦voorbeelden:1 blijf zitten • stay sitting (down), remain seatedgaan zitten • sit down, take a seat〈 figuurlijk〉 er eens voor gaan zitten • 〈 ter hand nemen〉 get (right) down to something/business; 〈 omstandig gaan vertellen〉 launch into one's storyzit je goed/lekker? • are you comfortable?aan de koffie zitten • be having coffeebij welke groep zit jij? • which group are you in?Jones zit in een vergadering • Jones is at a meeting3 in het bestuur zitten • be/serve on the boardop een kantoor zitten • be/work in an officewaar zit hij toch? • where can he be?nog in de kleine kinderen zitten • still have young children (on one's hands)hij zit in de amusementswereld/olie-industrie • he is in entertainment/oilwij zitten nog midden in de examens • we are still in the middle of the examsmet een gebroken been zitten • have a broken legop zware lasten zitten • have heavy expenseszonder werk/benzine zitten • be out of work/petrol(bijna) zonder geld zitten • have run short of moneyhij zit erover in dat hij zijn auto moet verkopen • he's upset about having to sell his car7 〈 figuurlijk〉 die weduwe bleef met twee kinderen zitten • that widow was left with two children (on her hands)op school blijven zitten • stay down a classer is iets tussen mijn tanden blijven zitten • something has (got) stuck between my teeth〈 figuurlijk〉 hij liet het er niet bij zitten • 〈 niet over zijn kant laten gaan〉 he didn't take it lying down; 〈 erover blijven zeuren〉 he wouldn't leave it alonedaar zitten we dan! • now we're in a messmet een probleem zitten • have a problemhoe zit het (dan) met …? • what about … (then)?het blijft niet zitten • it won't stay putlaat maar zitten • keep the changedat zit • that will holdhoe zit dat in elkaar? • how does it (all) fit together?; 〈 figuurlijk ook〉 how does that work?〈 figuurlijk〉 hem hebben zitten • 〈 uit zijn humeur zijn〉 be in a bad mood; 〈 dronken zijn〉 have had (a drop) too much〈 figuurlijk〉 daar zit het 'm in • that makes all the difference; 〈 daar gaat het juist om〉 that's the whole point〈 figuurlijk〉 er zit iets achter • 〈 ook〉 there's more to it (than meets the eye); 〈 verborgen moeilijkheid〉 there must be a catch to it〈 figuurlijk〉 er zat niets anders op dan toe te geven • there was nothing (else) for it but to give in〈 figuurlijk〉 wat zit er anders op? • what else is there to do?het zit los/scheef • it is loose/crooked〈 figuurlijk〉 alles zit hem mee/tegen • everything is going his way/against himzit het goed vast? • is it well secured?〈 figuurlijk〉 waar zit het hem in? • 〈 wat is de moeilijkheid〉 what's the problem?; 〈 oorzaak〉 what caused/what's causing it?in sla zit vitamine C • lettuce contains vitamin Cer zit onweer in de lucht • a thunderstorm is brewingheb jij geld in zijn zaak zitten? • have you got money in his business?er zit een vlek op je jurk • there is a stain on your dress〈 figuurlijk〉 〈 met een gebaar naar de keel〉 het zit me tot hier • I'm fed up (to the back teeth) with it〈 figuurlijk〉 hoe zit dat? gaan we of blijven we thuis? • what about it now? are we going or are we staying at home?die roman/film zit uitstekend in elkaar • that novel/film is beautifully constructed〈 figuurlijk〉 weet jij, hoe de zaak precies in elkaar zit? • do you know all the ins and outs of the matter?ergens vol mee zitten • be full of somethingonder de modder/luizen/schulden zitten • be covered with mud/lice, be (up to one's ears) in debt12 we zitten te eten • we are having dinner/lunchze zit daar maar te piekeren • she just sits there broodinghij zit te springen om naar huis te gaan • he can't wait to go homein zijn eentje zitten zingen/drinken • sit singing to oneself, be a lone drinkerzitten te zitten • hang/sit aroundhet zit er aan te komen • it's on its wayop tekenles zitten • be taking drawing lessonsop water en brood zitten • be (kept) on bread and waterwegens diefstal zitten • do time for thefthij zit overal aan • he cannot leave anything aloneachter de meisjes aan zitten • chase ((around) after) girlsdaar zit een vrouw achter • there is a woman involvedde zomer zit er weer op • the summer's over againmijn taak zit er weer op • that's my job out of the wayhet zit erop • that's that (done)wie heeft er aan mijn recorder gezeten? • who has been at/ 〈 ernstiger〉tampering with my cassette-player?〈 figuurlijk〉 achter iemand/iets aan zitten • pursue someone/something; 〈 proberen relatie aan te knopen〉 be after someone; 〈 volgen〉 follow someoneer zit een actrice in haar • she has the makings of an actress (in her)ze zit goed in de kleren • she is well off for clothesdeze auto zit al gauw op 120 km • this car does 120 km fairly easily -
3 overeenkomen
2 [met betrekking tot mensen, geen conflict hebben] agree (with)4 [identiek zijn] be similar (to)♦voorbeelden:overeenkomen met de beschrijving • fit the descriptionde uitslag komt overeen met mijn verwachtingen • the result is in line with my expectationsovereenkomen met de feiten • be consistent with the factsde theorie komt met de feiten overeen • the theory fits in with the factsgeheel overeenkomen met • fully correspond to/withzijn keuze komt overeen met de mijne • his choice is similar to mineII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [het eens worden over] agree (on), arrange♦voorbeelden:de overeengekomen voorwaarden • the conditions agreed onop een nog nader overeen te komen datum • on a date still to be agreed onbetaling/prijs nader overeen te komen • payment/price to be negotiatedzoals overeengekomen • as agreediets met iemand overeenkomen • arrange something with someone, agree (up)on something with someonede tussen de partners overeengekomen bedragen • the amounts agreed between the partnerser werd overeengekomen dat … • it was arranged that … -
4 vinden
6 [komen tot gelijke gezindheid] 〈zie voorbeelden 6〉♦voorbeelden:1 zij heeft het helemaal gevonden • she has found her groove/nichedat boek is nergens te vinden • that book is nowhere to be foundwat je vindt mag je houden • finders, keepers〈 figuurlijk〉 ergens voor te vinden zijn • be ready to do something, be in/game for somethingiemand/iets toevallig vinden • happen/chance upon someone/somethingdat is aardig gevonden • that's neat, how clever of youik vind het vandaag koud • I think it's/I find it cold todayik zou het prettig vinden als … • I'd appreciate it if …hoe vind je dat? • what do you think of that?, how does that strike you?iemand aardig vinden • like someone, take to someonedoe maar wat je het beste vindt • do as you see fit/think best, suit yourselfzou je het erg vinden als …? • would you mind if …?ik vind het goed • that's fine by me, it suits me finevind je (ook) niet? • don't you think?het welletjes vinden • call it a daydaar vind ik niets aan • it doesn't do a thing for me5 gehoor vinden • find a sympathetic ear/listener6 het met iemand kunnen vinden • get on/along with someonezich ergens in kunnen vinden • agree with somethingzij hebben elkaar gevonden • 〈 zijn het eens〉 they have come to terms (over it); 〈 ze vormen een paar〉 they have found one another -
5 gaan
1 [zich verplaatsen] go ⇒ move3 [zich begeven] go4 [+ onbepaalde wijs] [beginnen te] go, be going to5 [in beweging zijn, functioneren] go ⇒ run6 [losraken] come7 [plaatshebben] go ⇒ be, run9 [begrepen zijn in] go ⇒ fit11 [+ over] [tot onderwerp hebben] be (about)♦voorbeelden:een uur gaans • an hour's walk〈 figuurlijk〉 hoe gaat dat liedje ook weer? • how does that song go (again)?hé, waar ga jij naar toe? • where are you going?; 〈 achterdochtig〉 where do you think you're going?het gaat niet zo best/slecht met de patiënt • the patient isn't doing so well/so badlyhoe laat gaat de trein? • what time does the train go?ze zien hem liever gaan dan komen • they're glad to see the back of himik moet (nu) gaan • I must go/be going/off (now)ik ga ervandoor • I'm going/offdie twee gaan uit elkaar • those two are breaking upvan tafel gaan • leave the tableik ga! • I'm going!; 〈 informeel〉 I'm off!ga nu maar • off you go nowaan de kant gaan • move aside〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • nothing beats …zijn gezin gaat bij hem boven alles • his family comes first (with him)zaken gaan voor het meisje • business before pleasure4 hij wil medicijnen gaan doen • he wants to do/study medicinegaan kijken • go and (have a) lookgaan liggen/staan/zitten • lie down, stand up, sit downgaan slapen • go (off) to bedga er maar eens aan staan • it's no picnic, it's not the easiest thing in the worldze gaan trouwen • they're getting marriediets gaan waarderen • come to appreciate somethinggaan wandelen/zwemmen • go for a walk/swim, go walking/swimmingaan het werk gaan • set to work〈 ironisch〉 ik ga (me) daar een beetje in de rij staan • I am (definitely) not going to join that queueals alles goed gaat • if all goes welldat kon toch nooit goed gaan • that was bound to go wronghoe is het gegaan? • how was it? how did it/things go?nou, dat ging zo • well, it was like thisalles gaat naar wens • everything's as it should beals het even gaat • if at all possibledat gaat zomaar niet • you can't just do thatik heb het al zo vaak geprobeerd, maar het gaat niet • I've tried it so often, but it won't workzo gaat het niet langer • things can't go on like thiser gaan 5 volwassenen in • it'll take 5 adultser gaat een liter in die fles • that bottle will take a litreer gaan zes glazen uit een fles • you can get six glasses out of a bottlezij gaat over de typekamer • she's in charge of the typing-pool11 waar gaat die film over? • what's that film about?zijn verhaal gaat er wel in bij de stakers • his speech went down (well) with the strikersdit type gaat eruit • this model's on the way outopzij gaan • give way to, make way for, go to one sidevoor niemand opzij gaan • make way for no man, yield/give way to no one〈 zoek raken〉 verloren gaan • get/be lostvreemd gaan • be unfaithfulvrijuit gaan • get offdaar gaan we weer • (t)here we go againin het zwart gekleed gaan • be dressed in blackhet gaat allemaal langs haar heen • it all goes (right) over her headmet iemand gaan • go out with someonewe hebben nog twee uur te gaan • we've got two hours to gozich te buiten gaan aan • overindulge inom kort te gaan • to cut a long story shortII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn] be ⇒ go2 [geschieden] be ⇒ go, happen3 [+ om] [te doen zijn] be (about)♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • how are you?, how are things with you?hoe gaat het op het werk? • how's (your) work (going)?, how are things (going) at work?het gaat hem niet slecht • he's not doing badlyje weet hoe dat gaat • you know how it is/things are/it goeszo gaat het nu altijd • it's always like thatzo gaat dat in het leven • that's lifedaar gaat het juist om • that's the whole pointhet gaat hem er alleen om dat … • all (that) he's concerned about is that …het gaat erom of … • the point is whether …het gaat om het principe • it's the principle that mattershet gaat om je baan • your job is at stakehet gaat hier om een nieuw type • we're talking about a new type -
6 fris
fris1♦voorbeelden:1 een glaasje fris • a soft drink, a glass of pop————————fris22 [onbevangen] fresh5 [verfrissend] refreshing♦voorbeelden:met frisse moed • with fresh heart〈 schertsend〉 met frisse tegenzin • ±not exactly bursting with enthusiasmhet ruikt hier niet fris • it's stuffy (in) here -
7 eten
eten1〈 het〉1 [voedsel] food♦voorbeelden:hij houdt van lekker eten • he is fond of good foodeten en drinken meenemen • bring along something to eat and drinkdat is geen eten • that isn't fit to eat2 koud eten • cold meal, lunchwarm eten • hot meal, dinnerhet eten is opgediend/klaar • dinner is served/readyhet eten laten staan • 〈 niet beginnen〉 leave one's food; 〈 niet helemaal opeten〉 not finish one's foodhet eten maken • make dinnerwijn bij het eten drinken • drink wine with a mealik ben niet thuis met het eten • I won't be home for dinneronder het eten • during meals/the meal, at dinner(time)nog een kik en je gaat zonder eten naar bed • one more word out of you and you'll be packed off to bed without your dinner————————eten21 eat♦voorbeelden:hij begon er direct van te eten • he fell tote veel/te weinig te eten geven • overfeed, underfeedhet is te eten /niet te eten • it's edible/inedible, it tastes OK/awfulwat eten we vandaag? • what's for dinner today?goed kunnen eten • have a good hearty appetiteje kunt hier lekker eten • they serve good food herelekker gegeten? • enjoyed your meal?eet smakelijk • enjoy your mealte veel eten • overeat (oneself)om op te eten zijn • be/look good enough to eateet ze • enjoy♦voorbeelden:1 blijf je (te) eten? • will you stay for dinner?wij zitten net te eten • we've just sat down to dinnerbuitenshuis/buiten de deur eten • eat/dine outthuis eten • eat iniemand te eten vragen • ask someone to dinneruit eten gaan • go out for dinneriemand uit eten nemen • take someone out to dinner1 [door eten verkrijgen] eat♦voorbeelden:zijn bord leeg eten • eat everything upzijn buikje rond eten • eat one's fillzich te barsten eten • eat till one is fit to burst -
8 gemakkelijk
1 [zonder moeite, niet moeilijk] easy♦voorbeelden:dat gaat niet zo gemakkelijk • it's not as easy as thatzij hebben het niet gemakkelijk • they don't have an easy time of itdat is gemakkelijker gezegd dan gedaan • that's easier said than donedat is gemakkelijk te leren • it's easy to learngemakkelijk leren • learn easilydat maakt het er niet gemakkelijker op • that doesn't make things any easierhet zichzelf gemakkelijk maken • make things easy for oneselfiets te gemakkelijk opnemen • not take something seriously enoughjij hebt gemakkelijk praten! • it's all very well for you to talk!het werk valt hem gemakkelijk • the work comes easy to himzo gemakkelijk als wat • a piece of cake2 een gemakkelijke stoel • 〈 soort stoel〉 an easy chair; 〈 een die gemakkelijk zit〉 a comfortable chairiets gemakkelijks aantrekken • put on something comfortableII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:1 gemakkelijke kinderen • children that/who are no troublegemakkelijk in de omgang • easy to get on with♦voorbeelden:1 er kunnen gemakkelijk nog mensen onder het puin liggen • there may well be people under the rubble still -
9 passend
3 [zo dat het op/in iets past] fitting♦voorbeelden:niet bij elkaar passende sokken/partners • odd socks, incompatible partnersgeen passend werk hebben • be unsuitably employedkunt u iets passends vinden bij deze das? • can you find something to match this tie?een broek met een daarbij passende jas • trousers with a matching coatgoed/slecht bij elkaar passend • ill-/well-matchedeen goed bij elkaar passend paar/stel • a good matchniet passend bij • not suitable/unsuited forniet passend zijn voor • be unbecoming forniet passend • badly fittingniet-passend kledingstuk • ill-fitting garment -
10 waardig
2 [in overeenstemming met de betekenis/rang] worthy♦voorbeelden:zijn verlies waardig dragen • bear one's loss with dignityzich waardig gedragen • behave with dignity2 een koning • worthy of/fit for a kingiemand waardig ontvangen • give someone a worthy receptioneen betere zaak waardig • worthy of a better causezich iets waardig tonen • prove oneself (to be) worthy of something -
11 boos
7 [verderfelijk] evil, wicked, corrupt, depraved♦voorbeelden:in een boze bui • in a fit of angerboos kijken (naar iemand) • scowl (at someone)iemand boos maken • make someone angryje moet niet boos worden • don't be angryzich boos maken om iets • get angry about somethinghij is boos op zichzelf • he's angry at himselfboos worden op iemand • get angry at someonehet was geen boze opzet • there was no harm intendedboze tongen • evil tongues
См. также в других словарях:
fit in with — ˌfit ˈin with [transitive] [present tense I/you/we/they fit in with he/she/it fits in with present participle fitting in with past tense … Useful english dictionary
fit in (with something) — ˌfit ˈin (with sb/sth) derived to live, work, etc. in an easy and natural way with sb/sth • He s never done this type of work before; I m not sure how he ll fit in with the other people. • Where do I fit in? • Do these plans fit in with your… … Useful english dictionary
fit in with — phrasal verb [transitive] Word forms fit in with : present tense I/you/we/they fit in with he/she/it fits in with present participle fitting in with past tense fitted in with or fit in with past participle fitted in with or fit in with fit in… … English dictionary
fit something in with something — fit (someone/something) in with (someone/something) to belong with something. We must fit new buildings in with the styles and scale of buildings that have been here for two hundred years. She will fit in well with those high powered… … New idioms dictionary
fit something in with someone — fit (someone/something) in with (someone/something) to belong with something. We must fit new buildings in with the styles and scale of buildings that have been here for two hundred years. She will fit in well with those high powered… … New idioms dictionary
fit something in with — fit (someone/something) in with (someone/something) to belong with something. We must fit new buildings in with the styles and scale of buildings that have been here for two hundred years. She will fit in well with those high powered… … New idioms dictionary
fit in with something — fit (someone/something) in with (someone/something) to belong with something. We must fit new buildings in with the styles and scale of buildings that have been here for two hundred years. She will fit in well with those high powered… … New idioms dictionary
fit in with someone — fit (someone/something) in with (someone/something) to belong with something. We must fit new buildings in with the styles and scale of buildings that have been here for two hundred years. She will fit in well with those high powered… … New idioms dictionary
fit in with — fit (someone/something) in with (someone/something) to belong with something. We must fit new buildings in with the styles and scale of buildings that have been here for two hundred years. She will fit in well with those high powered… … New idioms dictionary
fit something out with something — ˌfit sb/sthˈout/ˈup (with sth) derived to supply sb/sth with all the equipment, clothes, food, etc. they need Syn: ↑equip • to fit out a ship before a long voyage • The room has been fitted out with a stove and a sink … Useful english dictionary
fit something up with something — ˌfit sb/sthˈout/ˈup (with sth) derived to supply sb/sth with all the equipment, clothes, food, etc. they need Syn: ↑equip • to fit out a ship before a long voyage • The room has been fitted out with a stove and a sink … Useful english dictionary