-
1 tippen
tippen1 tikken, typen2 meedoen aan de lotto of toto ⇒ wedden, gokken♦voorbeelden:2 auf eine Sache tippen • iets denken, vermoeden -
2 auf eine Sache tippen
auf eine Sache tippeniets denken, vermoeden -
3 nur kurz an eine Sache tippen
nur kurz an eine Sache tippenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > nur kurz an eine Sache tippen
-
4 tip
n. tip, fooi; kant, punt, top; wenk; helling--------v. kieperen, kantelen; omkantelen, omver vallentip1[ tip] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 fooi5 tip ⇒ wenk, raad♦voorbeelden:————————tip2〈 tipped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 van een tip/punt voorzien6 aantikken ⇒ eventjes aanraken, (aans)tippen♦voorbeelden:2 tip something up • iets schuin/op zijn kant houden8 I'm tipping Andrew as the next president • ik denk dat Andrew kans heeft de volgende voorzitter te worden→ tip off tip off/ -
5 сравниться с кем/чем-либо
1.gener. (veel minder goed zijn dan (iets of iemand)) het halen bij (bv.: Het hoofdgerecht is niet zo lekker, het haalt het niet bij het voorgerecht)2. vgener. tippen aan (bv.: Niemand kan tippen Aan jou!)Russisch-Nederlands Universal Dictionary > сравниться с кем/чем-либо
-
6 загибать
-
7 нажимать
v1) gener. aandringen, aanpersen, achterheen zitten (на кого-л.), tippen (на педаль) -
8 отмечать
v1) gener. aanstippen (чертой, точкой), aantekenen, markeren, noteren, optekenen, tekenen, aangeven, aankalken, aanschrijven, aanstrepen, aanwijzen, gedenken (событие), herdenken, kenmerken, kentekenen, opschrijven, pointeren -
9 подрезывать
vgener. afscheren, tippen, aansnijden, afpunten, bijknippen -
10 подстригать
v -
11 слегка ударять
advgener. tikken, tippen, tikkelen -
12 чуть-чуть задевать
conj.gener. tippenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > чуть-чуть задевать
-
13 чуть-чуть касаться
conj.gener. tippenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > чуть-чуть касаться
-
14 это не твоего ума дело
ngener. daar kun je niet aan tippenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > это не твоего ума дело
-
15 have nothing on
-
16 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
17 league
n. (ver)bond, liga; bond, competitie (sport); klasse, niveau; meten van afstand--------v. verenigen, bond, liga; een verbond aangaan, (zich)verbindenleague1[ lie:g] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————league2〈 werkwoord〉1 (zich) verbinden/verenigen 〈in/tot een alliantie e.d.〉 ⇒ een verbond/liga/alliantie sluiten/aangaan♦voorbeelden:1 league together • zich aaneensluiten/alliëren -
18 not be in the same street as
-
19 she's not in my league
-
20 street
n. straat, weg[ strie:t]♦voorbeelden:be on/walk the streets • dakloos zijn/worden, op straat zwerven (op zoek naar werk); tippelen〈 informeel〉 streets ahead (of) • (mijlen)ver uitstekend boven, veel beter/verder danthat's (right) up my street • dat is precies in mijn straatjethat's not up my street • dat is niets voor mij/mijn vak niet
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Tippen — Tippen, also known as Dreiblatt or Zwicken, is a historical German 3 card plain trick game and was a popular gambling game for three or more players. In Denmark essentially the same game was known as Trekort. The game was described in 19th… … Wikipedia
tippen — ¹tippen 1. anstoßen, antippen, antupfen, berühren, fassen, klopfen, streifen; (geh.): rühren; (landsch.): anlangen; (bes. Med. u. Sport): touchieren. 2. eingeben, Maschine schreiben; (ugs.): hämmern; (ugs. abwertend): runterhauen. ²tippen … Das Wörterbuch der Synonyme
tippen — V. (Mittelstufe) ugs.: Schreibmaschine schreiben Beispiele: Sie kann mit allen Fingern tippen. Ich muss noch einen Brief tippen. tippen V. (Aufbaustufe) etw. mit den Fingerspitzen berühren Synonyme: antippen, fassen, klopfen Beispiele: Sie tippte … Extremes Deutsch
tippen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Maschine schreiben Bsp.: • Wer hat diesen Brief getippt? • Kannst du tippen? … Deutsch Wörterbuch
Tippen — Tippen, ein Spiel, welches mit deutschen Karten von zwei bis zu zehn Personen gespielt werden kann. Jeder Spieler erhält drei einzelne Karten u. der Geber schlägt hierauf die folgende als Trumpf um u. setzt einen Stamm, welcher sich in drei… … Pierer's Universal-Lexikon
Tippen — (Dreiblatt, Zwicken), ein in Deutschland sehr verbreitetes Kartenglücksspiel. Man spielt es unter 3–6 Personen mit 32, bei noch mehr Teilnehmern mit 52 Blättern. Der Kartengeber setzt 3 Marken Stamm, gibt jedem Spieler 3 Blätter zu 1 und wirft… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Tippen — Tippen, Dreiblatt, Kartenspiel (Hasardspiel) unter beliebig viel Teilnehmern; jeder erhält drei Karten, die nächste ist Trumpf, Einsatz des Kartengebers … Kleines Konversations-Lexikon
tippen — (meist antippen) Vsw std. (16. Jh.) Stammwort. Offenbar lautmalend. Zuerst im niederdeutschen Bereich. Zu den Entlehnungen aus dem Englischen s. Tip. deutsch d … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
tippen — wetten; zocken (umgangssprachlich); auf etwas setzen; spielen; eingeben; hacken (umgangssprachlich); schreiben * * * 1tip|pen [ tɪpn̩]: a) <itr.; … Universal-Lexikon
tippen — tịp·pen1; tippte, hat getippt; [Vt/i] (etwas) tippen gespr; etwas auf der Schreibmaschine schreiben <einen Brief tippen> || K : Tippfehler tịp·pen2; tippte, hat getippt; [Vi] (jemandem) irgendwohin tippen jemanden / etwas (besonders mit… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Tippen — Michelangelo Merisi da Caravaggio: Die Falschspieler (Gemälde um 1594) … Deutsch Wikipedia