-
1 ticket
♦voorbeelden: -
2 ticket
I.hetTicket nII.het [vervoerbewijs]Fahrkarte fIII.het [vervoerbewijs]Fahrschein m -
3 ticket
билет счёта; в случае чего; в трудные моменты; в срок; аккуратно; в одно и то же время; в назначенное время; успеть к; при случае; к тому времени; это было до моего рождения; он безвременно скончался* * *сущ.общ. билет -
4 ticket
billet d'aller -
5 stand-by ticket
stand-by ticket -
6 abonnementskaart
n. season ticket, ticket which is valid for the entire season -
7 bekeuren
v. fine, ticket, punish with a fine, give a traffic ticket -
8 heenenweertje
n. return ticket, two way ticket -
9 bon
♦voorbeelden:een bon voor een lunch • un ticket-restaurant3 iemand op de bon slingeren • mettre une contravention à qn.op de bon gaan • attraper un p.v. -
10 abonnement
1 [het zich abonneren] subscription (to) 〈 krant〉; taking/buying a season ticket 〈 trein, concertzaal〉2 [kaart] season ticket♦voorbeelden:een abonnement opzeggen/vernieuwen • 〈krant enz.〉 cancel/renew a subscription -
11 abonneren
I 〈wederkerend werkwoord; zich abonneren〉1 [zich als abonnee opgeven] subscribe (to), take out a subscription (to) 〈 week- en dagblad〉; buy a season ticket (for) 〈 concertserie〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een abonnement verstrekken] sell a season ticket to♦voorbeelden: -
12 bewijs van toegang
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bewijs van toegang
-
13 bon
1 [formulier met het te betalen bedrag] bill ⇒ 〈 ontvangstbewijs ook〉 receipt, 〈 van kasregister ook〉 cash register slip2 [waardebon] voucher, coupon ⇒ 〈cadeaubon/boekenbon ook〉 token, 〈 tegoedbon〉 credit slip, 〈slang; voornamelijk consumptie/maaltijdbon〉 chit3 [bewijs van bekeuring] ticket♦voorbeelden: -
14 controle
1 [inspectie] check (on) ⇒ checking, control, 〈 toezicht ook〉 supervision (of/over), surveillance, 〈 van gegevens ook〉 verification, inspection 〈 op kwaliteit〉, examination 〈 op kwaliteit〉, 〈 medicijnen, geneeskunde〉 checkup, 〈 medicijnen, geneeskunde〉 medical, 〈 van een continu proces〉 monitoring, 〈 boekhouden〉 audit(ing)3 [beheersing] control♦voorbeelden:de controle van de boekhouding • the audit of accounts/examination of the bookssociale controle • social controlonder strenge/voortdurende controle staan • be under strict/constant supervisionzij staat nog steeds onder (medische) controle • she is still under (medical) supervisionwe doen dat louter ter controle • this is just a routine checkhij kwam niet door de controle • he didn't get through/in/out, he didn't get past the gate3 zijn reacties/een brand onder controle hebben • have one's reactions/a fire under controlhij kon de bal niet onder controle krijgen • he was not able to get the ball under controlzij heeft de situatie volledig onder controle • she's in full command of the situationde controle over het stuur verliezen • lose control of the steering-wheel -
15 geldig
♦voorbeelden:dat biljet is nog geldig • that ticket is still valideen geldig excuus • a valid/legitimate excusedie wet is niet meer geldig • that law is no longer in forceonze offerte blijft een week geldig • our offer stands/holds (good)/is open for one weekdit wordt pas geldig vanaf 1 januari • this won't take effect until 1 Januaryna 15 augustus is het kaartje niet meer geldig • the ticket expires after 15 August -
16 kaartje
2 [toegangskaartje, plaatsbewijs] ticket♦voorbeelden: -
17 kaartjesknipper
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > kaartjesknipper
-
18 lot
2 [bewijs van aandeel in een loterij] lottery-share/-bond4 [voorwerp waarmee geloot wordt] lot, die♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 een lot uit de loterij trekken • draw a lucky number, back a winnerdoor/volgens het lot aanwijzen • determine/appoint by lothet lot tarten • tempt fatehet lot is hem niet gunstig gezind • the dice are loaded against him6 iemand aan zijn lot overlaten • leave someone to fend for himself/to his fatezich iemands lot aantrekken • take pity on someoneberusten in zijn lot • resign oneself to one's fatezijn lot verbinden aan • throw/cast in one's lot withzich in zijn lot schikken • accept/embrace one's lot/destinymet zijn lot tevreden zijn • accept/be satisfied with one's lot -
19 loterijbriefje
-
20 proces-verbaal
♦voorbeelden:1 een proces-verbaal aan zijn broek krijgen • be booked, get a ticketproces-verbaal opmaken van de overtreding • report the offenceproces-verbaal opmaken van de getuigenverklaring • take down the evidence
См. также в других словарях:
ticket — [ tikɛ ] n. m. • tiket 1727; mot angl., de l a. fr. estiquet « billet de logement » XVe→ étiquette 1 ♦ Billet, rectangle de carton, de papier, donnant droit à un service, à l entrée dans un lieu, etc. Ticket de bagages (Ch. de fer ⇒ bulletin ). « … Encyclopédie Universelle
Ticket T — Ticket t+ Article principal : Tarification des transports en commun d Île de France. Le ticket t+ est le plus simple des titres de transport en Île de France. Créé par une délibération du conseil d administration du Stif du… … Wikipédia en Français
Ticket T+ — Article principal : Tarification des transports en commun d Île de France. Le ticket t+ est le plus simple des titres de transport en Île de France. Créé par une délibération du conseil d administration du Stif du 6 juin 2007, il… … Wikipédia en Français
Ticket — Tick et, n. [F. [ e]tiquette a label, ticket, fr. OF. estiquette, or OF. etiquet, estiquet; both of Teutonic origin, and akin to E. stick. See {Stick}, n. & v., and cf. {Etiquette}, {Tick} credit.] A small piece of paper, cardboard, or the like,… … The Collaborative International Dictionary of English
Ticket — may refer to: Ticket (admission), a card or slip of paper used to gain admission to a location or event Ticket (receipt), a card or slip of paper that designates one s position in a queue or ownership of an item to be picked up Ticket (election) … Wikipedia
Ticket — Tick et, v. t. [imp. & p. p. {Ticketed}; p. pr. & vb. n. {Ticketing}.] 1. To distinguish by a ticket; to put a ticket on; as, to ticket goods. [1913 Webster] 2. To furnish with a tickets; to book; as, to ticket passengers to California. [U. S.]… … The Collaborative International Dictionary of English
ticket — [tik′it] n. [aphetic < obs. Fr etiquet (now étiquette)] 1. Obs. any note, memorandum, voucher, etc. 2. a printed card or piece of paper that gives a person a specified right, as to attend a theater, ride on a train, claim a purchase, etc. 3. a … English World dictionary
Ticket — Sn Fahrkarte, Eintrittskarte erw. fremd. Erkennbar fremd (18. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus ne. ticket, dieses aus afrz. estiquet, zu afrz. estiquier, estequier hineinstecken , das germanischer Herkunft ist. Gemeint ist also zunächst ein Anhänger … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Ticket — »Fahrschein (besonders für Flug und Schiffsreisen); Eintrittskarte«: Das Wort wurde bereits im 18. Jh. aus engl. ticket »Berechtigungsschein, Nachweiskarte; Wettschein« entlehnt. Erst im 20. Jh. wurde es im Sinne von »Fahrschein« und… … Das Herkunftswörterbuch
ticket — ► NOUN 1) a piece of paper or card giving the holder a right to admission to a place or event or to travel on public transport. 2) an official notice of a traffic offence. 3) a label attached to a retail product, giving its price, size, etc. 4)… … English terms dictionary
ticket — n mark, brand, stamp, label, tag (see under MARK vb) ticket vb *mark, brand, stamp, label, tag Analogous words: affix, attach, *fasten: append, *add … New Dictionary of Synonyms