-
1 supper
-
2 the Last Supper
-
3 the Lord's Supper
het heilig/Laatste Avondmaal -
4 Last Supper
het Laatste Avondmaal (het laatste maal dat Jezus at voor zijn dood) -
5 buffet supper
zelfbedieningsmaaltijd -
6 sing for one's supper
werken voor voedsel -
7 last
adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde--------adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk--------n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)--------v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaanlast1[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 last♦voorbeelden:2 last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol————————last22 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn♦voorbeelden:————————last3〈telwoord; the; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerpin my last • in mijn vorige brieffight to/till the last • vechten tot het uiterstewe have seen the last of him • die zien we niet meer terug¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte————————last4〈 bijwoord〉3 → lastly lastly/♦voorbeelden:last-mentioned • laatstgenoemdelast but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least2 when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?————————last5〈 telwoord〉♦voorbeelden:his last book • zijn laatste/vorige boekon his last legs • met zijn laatste krachtenat the last minute/moment • op het laatste moment/ogenbliklast night • gister(en)avond, vannachthe's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigenlast Tuesday • vorige week dinsdagthe last but one • de voorlaatstethe last few days • de laatste/afgelopen paar dagenthe second last page • de voorlaatste bladzijdethat's the last straw • dat doet de deur dichtthe last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's -
8 lord
n. Oppermachtige, Heer, God; Jezus Christuslord1[ lo:d]I 〈eigennaam; Lord; ook the〉♦voorbeelden:the Lord's Supper • het heilig/Laatste Avondmaal〈 informeel〉 good Lord! • lieve help!, goeie hemel!(the) Lord only knows • dat mag God weten, God weet1 heer ⇒ vorst, koning♦voorbeelden:My Lord • edelachtbare, heer→ drunk drunk/III 〈meervoud; the Lords〉→ spiritual spiritual/————————lord2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Supper — is the name for the evening meal in some dialects of English ordinarily the last meal of the day. The term is derived from the French souper , which is still used for this meal in Canadian French, Swiss French and sometimes in Belgian French. It… … Wikipedia
Supper — Sup per, n. [OE. soper, super, OF. super, soper, F. souper; originally an infinitive, to sup, take a meal. See {Soup}, and cf. {Sup} to take supper.] A meal taken at the close of the day; the evening meal. [1913 Webster] Note: Supper is much used … The Collaborative International Dictionary of English
Supper — ist der Familienname folgender Personen: Auguste Supper (1867–1951), deutsche Schriftstellerin Martin Supper (* 1947), deutscher Komponist Walter Supper (1887–1943), deutscher Drehbuchautor Walter Supper (1908–1984), deutscher Architekt und… … Deutsch Wikipedia
supper — late 13c., the last meal of the day, from O.Fr. super supper, noun use of super to eat the evening meal, which is of Germanic origin (see SUP (Cf. sup) (1)). Formerly, the last of the three meals of the day (breakfast, dinner, and supper); now… … Etymology dictionary
supper — ► NOUN 1) a light or informal evening meal. 2) Scottish & N. English a meal consisting of the specified food with chips: a fish supper. ● sing for one s supper Cf. ↑sing for one s supper ORIGIN from Old French super to sup … English terms dictionary
Supper — Sup per, v. i. To take supper; to sup. [R.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Supper — Sup per, v. t. To supply with supper. [R.] Kester was suppering the horses. Mrs. Gaskell. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
supper — [sup′ər] n. [ME souper < OFr, orig. inf., to SUP2] 1. an evening meal; specif., a) dinner, when eaten in the evening b) a late, usually light, evening meal, as one eaten after attending the theater ☆ 2. an evening social affair at which a meal … English World dictionary
Supper — Désigne en allemand celui qui habite un lieu dit Supp (= marais, marécage) … Noms de famille
supper — (izg. sȁper) m DEFINICIJA kasni večernji obrok ETIMOLOGIJA engl … Hrvatski jezični portal
supper — n. 1) to eat, have supper 2) to make, prepare; serve supper 3) at supper (what did they discuss at supper?) 4) for supper (what was served for supper?) * * * [ sʌpə] have supper serve supper to eat to make. prepare at supper (what did they… … Combinatory dictionary