-
1 sullig
♦voorbeelden: -
2 sullig
-
3 sullig
-
4 sullig
adj. goody goody, goody, silly, stick in the mud, soggy, sheepish -
5 sullig
aptal adj -
6 er sullig uitzien
er sullig uitzien -
7 budalast
sullig -
8 doltish
-
9 wet
adj. nat; vochtig; regenachtig; dronkaard (i.d. spreektaal); voor verkoop van sterke drank (i. Amerika)--------n. nat, vochtig; regenachtig; niet "drooggelegd" (voor alcoholgebruik); saai, sullig; gematigd (conservatief); (pas) geverfd--------n. voorstander van vrije drankverkoop--------v. huilen; tranen laten lopen; vloeien; wenenwet1[ wet] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————wet2〈bijvoeglijk naamwoord; wetter; wetness〉♦voorbeelden:1 wet paint • nat, pas geverfdwet season • regentijdwet through, wringing wet • kletsnat, helemaal doorweekt3 oh no, not him, he's such a wet person • o nee, die niet, dat is zo'n eiput/throw a wet blanket on • een domper zetten opwet dream • natte droomhe's still wet behind the ears • hij is nog niet droog achter de orenget one's feet wet • zich met een zaak inlaten〈 informeel〉 feel like a wet rag • zich voelen als een dweil/vaatdoek————————wet3〈werkwoord; wetted; Brits-Engels in betekenis 0.2 wet, wet〉2 plassen in/op 〈bed e.d.〉♦voorbeelden: -
10 wimpish
adj. slap, sullig, met beïnvloedbaar karakter -
11 глуповатый
knullig, sullig, schaapachtig, onnozel, simpel -
12 глуповатый
adjgener. sullig, simpel, gek, sloom, suf -
13 простоватый
adjgener. nuchter, sullig -
14 geeky
adj. van computerliefhebbers, van deskundigen op gebied van computers en internet1 sullig ⇒ oenig, onnozel -
15 sappy
-
16 doltishly
adv. bot, dom, sullig -
17 fatheaded
adj. (Informeel) dom, onnozel, dwaas; onzinning, leeg; sullig, mal -
18 oafishly
adv. pummelig, sullig, onnozel -
19 poire
poire [pwaar]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 peer♦voorbeelden:poire à cuire • stoofpeergarder une poire pour la soif • een appeltje voor de dorst bewarenrecevoir qc. en pleine poire • iets midden in zijn smoel krijgen4 être poire • sullig, een stommeling zijnf1) peer2) smoel, snuit3) sul -
20 benêt
benêt [bəne]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 onnozele hals ⇒ uilskuiken, sul♦voorbeelden:1 je le trouve un peu benêt • ik vind hem een beetje sullig, onnozel
Страницы
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Seulingen — Wappen Deutschlandkarte … Deutsch Wikipedia