-
1 stoutmoedigheid
-
2 stoutmoedigheid
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > stoutmoedigheid
-
3 stoutmoedigheid
I.deKühnheit fII.deTapferkeit f -
4 stoutmoedigheid
n. boldness, courage -
5 stoutmoedigheid
vaudace f -
6 stoutmoedigheid
audace -
7 hardihood
n. onversaagdheid, koenheid, stoutmoedigheid; onbeschaamdheid[ ha:diehoed]1 stoutmoedigheid ⇒ vermetelheid, onversaagdheid -
8 témérité
témérité [teemeerietee]〈v.〉f -
9 boldness
n. stoutmoedigheid; brutaliteit -
10 venturesomeness
n. stoutmoedigheid; gevaar -
11 audace
audace [oodaas]〈v.〉1 durf ⇒ stoutmoedigheid, lef♦voorbeelden:une folle audace • roekeloosheidpayer d'audace • risico's nemen, de stoute schoenen aantrekkenavec audace • vermetel, dapper, stoutmoedigf1) durf, lef2) waagstuk -
12 intrépidité
-
13 *hardiesse
-
14 vermetelheid
1 [stoutmoedigheid] audacity, daring ⇒ boldness, 〈 roekeloosheid〉 recklessness, 〈 roekeloosheid〉 rashness2 [vermetele daad] daring/bold deed -
15 Kühnheit
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Французский