-
21 розетка
n1) gener. stopcontact (электрическая), roos, rozet2) electric. wandcontactdoos, (штепсельная) contactdoos -
22 штепсель
-
23 connection
n. aansluiting; relatie; verband; verbinding; natuurlijk verband; het verbinden; samenhang, verwijzing naar iets; transportatieverbinding, die continue diensten aanbiedt tussen transportatiemogelijkheden; communicatiemiddelen (als telefoonverbinding); leverancier van drugs, drughandelaar (Slang); handel van illegale drugs (Slang)1 verbinding ⇒ verband, aansluiting♦voorbeelden:cut the connection • de verbinding/band verbrekenmiss one's connection • zijn (bus/trein)aansluiting missenin this connection • in dit verbandin connection with • in verband met -
24 disconnect the plug from the power point
disconnect the plug from the power pointEnglish-Dutch dictionary > disconnect the plug from the power point
-
25 disconnect
v. afsnijden, afbreken, afkoppelen[ diskənekt]1 losmaken ⇒ scheiden, loskoppelen; afsluiten 〈 iemand, van het gas e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 ontkoppelen, uit elkaar halen♦voorbeelden:disconnect the plug from the power point • de stekker uit het stopcontact halen -
26 outlet
n. oplossing; uitlaat; uitlating; stopkontakt (elektrisch)[ autlet] -
27 plug
n. stop; stopcontact; prop; advertentie--------v. dichtstoppen; blokkeren, stoppen; adverteren, publiceren; stompen, slaan (Slang); iemand neerschieten (V.S.)plug1[ plug] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stop ⇒ prop, pen♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 pull the plug on something • iets cancelen/niet laten doorgaan, een eind maken aan iets————————plug2〈werkwoord; plugged〉3 〈 informeel〉 pluggen ⇒ reclame maken voor, populair maken 〈 op radio, tv〉, voortdurend draaien 〈 grammofoonplaten〉♦voorbeelden:¶ plug in • aansluiten, de stekker insteken -
28 point
n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes--------v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richtenpoint16 zin ⇒ bedoeling, effect♦voorbeelden:2 win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezenscore a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienento sail round the point • om de kaap varenat the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweerpoint of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zakenthe main point • de hoofdzaaklabour a point • in details tredenpursue the point • er verder op ingaanat all points • in alle opzichten8 point of departure • punt/tijdstip van vertrekthe point of the joke • de clou van de grappoint of view • gezichtspunt, standpuntwhen it came to the point • toen puntje bij paaltje kwamcome/get to the point • ter zake komenyou have a point there • daar heb je gelijk inI always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijnI take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoeltat the point of death • op het randje van de doodthat's beside the point • dat heeft er niets mee te makenoff/away from the point • niet ter zake, niet relevanton the point of • op het punt vanthat's (not) to the point • dat is (ir)relevantup to a (certain) point • tot op zekere hoogte¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfscome to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉→ fine fine/————————point2♦voorbeelden:2 point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenpoint out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen→ point out point out/ -
29 power point
-
30 socket
n. stopcontact (ook in computers); leegte, gat, holte; oogholte; (in computers) contact, verbinding op een netwerk voor de invoer en de uitvoer apparatuur[ sokkit]1 holte ⇒ (oog)kas, gewrichtsholte -
31 Scart
n. audio-video-verbinder inclusief contactdoos en stopcontact -
32 unplug
v. de stekker uit het stopcontact trekkend -
33 brancher
brancher [brãsĵee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:brancher qn. sur qn. • iemand met iemand in contact brengenêtre branché sur qc. • verstand van iets hebben, van iets op de hoogte zijn -
34 brancher la prise
brancher la prise -
35 socket
busdopfittingmofplughouderpotstekerbusstopcontact -
36 socket outlet
contactdoosmuurcontactdoosstekerdoosstopcontactwandcontactdoos -
37 wall socket
muurcontactdoosstekerdoosstopcontactwandcontactdoos -
38 розетка
n1) gener. stopcontact (электрическая), roos, rozet2) electric. wandcontactdoos, (штепсельная) contactdoos -
39 штепсель
-
40 geaard
1 [met de aarde verbonden] mis à la terre♦voorbeelden:2 hij is zo geaard dat … • il est d'une nature telle que …
Страницы