-
1 stain
n. vlek--------v. bevlekken; beitsen; afgeven; brandschilderenstain1[ steen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vlek————————stain21 vlekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kleuren♦voorbeelden: -
2 stain
beitskleurmiddelveegvlek -
3 stain-proof
stain-proof1 vlekvrij -
4 stain remover
vlekkenwater (speciale stof voor het verwijderen v. vlekken die met gewoon water niet te verwijderen zijn)stain remover -
5 stain removal
vlekkenverwijdering (verwijdering van smeer) -
6 stain remover
vlekkenmiddel -
7 a stain on her dress
-
8 port-wine stain
-
9 the stain was barely visible
-
10 the stain will wash off
the stain will wash off -
11 indelible stain
onuitwisbare vlek,schandevlek -
12 damp stain
vochtvlek -
13 grease stain
vetvlek -
14 paint stain
verfvlek -
15 rust stain
roestvlek -
16 to stain
beitsenvlekken -
17 water stain
waterbeits -
18 wood stain
houtbeits -
19 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
20 port-wine mark
→ port-wine stain port-wine stain/
- 1
- 2
См. также в других словарях:
stain´er — stain «stayn», verb, noun. –v.t. 1. to discolor (something); spot; soil: »The tablecloth is stained where food has been spilled. Let not women s weapons, waterdrops, Stain my man s cheeks (Shakespeare). 2. Figurative. a) o spot by wrongdoing or… … Useful english dictionary
Stain — (st[=a]n), v. t. [imp. & p. p. {Stained} (st[=a]nd); p. pr. & vb. n. {Staining}.] [Abbrev. fr. distain.] 1. To discolor by the application of foreign matter; to make foul; to spot; as, to stain the hand with dye; armor stained with blood. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
Stain — Stain, n. 1. A discoloration by foreign matter; a spot; as, a stain on a garment or cloth. Shak. [1913 Webster] 2. A natural spot of a color different from the gound. [1913 Webster] Swift trouts, diversified with crimson stains. Pope. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
stain — [stān] vt. [ME stainen, aphetic < disteinen,DISTAIN: sense and form infl. by ON steinn, color, lit., STONE (hence, mineral pigment)] 1. to spoil the appearance of by patches or streaks of color or dirt; discolor; spot 2. to bring shame upon… … English World dictionary
Stain — Stain, v. i. To give or receive a stain; to grow dim. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Stain — ist der Familienname folgender Personen: Johann Friedrich von Stain (1681–1735), braunschweigischer und hessischer Staatsmann Walter Stain (1916–2001), deutscher Politiker Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit demse … Deutsch Wikipedia
stain — [n] spot of dirt, blot, bar black eye*, blemish, blotch, blur, brand, color, discoloration, disgrace, dishonor, drip, dye, infamy, ink spot, mottle, odium, onus, reproach, shame, sinister*, slur, smirch, smudge, spatter, speck, splotch, spot,… … New thesaurus
Stain — Stain, Stadt, so v.w. Stein 2) … Pierer's Universal-Lexikon
stain — I verb attaint, bedaub, befoul, besmear, besmirch, blacken, blemish, blot, blotch, bring reproach upon, color, contaminate, corrupt, damage, daub, debase, defame, defile, detract from, dirty, discolor, discredit, disgrace, dishonor, dye, grime,… … Law dictionary
stain — n *stigma, blot, brand Analogous words: *blemish, defect, flaw: mark, *sign, token: *disgrace, dishonor … New Dictionary of Synonyms
stain — ► VERB 1) mark or discolour with something that is not easily removed. 2) damage (someone s or something s reputation). 3) colour with a penetrative dye or chemical. ► NOUN 1) a stubborn discoloured patch or dirty mark. 2) a thing that damages a… … English terms dictionary