-
1 рельс
ngener. rail, reel, spoorrail, spoorreel, spoorstaaf -
2 monorail
-
3 rail
n. leuning; hanger; lijn, streep; trein--------v. schelden, schimpen, smalen; met hekwerk omgeven; omrasteren; afrasteren; spoorweg aanleggen, rails neerleggen; met de trein sturenrail1[ reel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lat ⇒ balk, stang2 leuning3 omheining ⇒ hek(werk), slagboom♦voorbeelden:travel by rail • sporen, per trein reizen¶ run off the rails • uit de band springen, ontsporen————————rail2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 railing
-
5 reling
1) rail2) spoorstaaf -
6 Schiene
Schiene〈v.; Schiene, Schienen〉6 〈 wapenrusting〉scheen-, arm-, kniestuk♦voorbeelden:per Schiene • per spoor
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Африкаанс
- Нидерландский
- Русский
- Французский
- Шведский