-
1 to lash
sjorren -
2 cord
n. koord; snoer; kousje (v.e. kaars)--------v. vastbindencord1[ ko:d]2 koord ⇒ streng, touw, snaar3 (elektrisch) snoer ⇒ kabel, draad♦voorbeelden:————————cord2〈 werkwoord〉1 vastbinden ⇒ vastsnoeren/sjorren -
3 heave
n. hijs--------v. optillen, trekken; op doen rijzen; uithalen; gooienheave1[ hie:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 ruk♦voorbeelden:————————heave21 (op)zwellen ⇒ rijzen, omhooggaan♦voorbeelden:〈 informeel〉 heave up • overgeven, brakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 lash
n. zweep; zweepslag; zweepeinde; wimper--------v. slaan; zwepen; slaan met een zweep; aanjagen; aanvallen; uitbarsten; vastbinden; verspillen (slang)lash1[ læsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zweepkoord/riem ⇒ zweepeinde3 gebeuk ⇒ het beuken/striemen/kletteren5 wimper♦voorbeelden:————————lash2→ lash out lash out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 lash (oneself/someone) into a fury • (zich/iemand) opzwepen tot woede/woedend maken -
5 trice
v. het vastzetten van schipzeil (trijsen, ophijsen)trice1[ trajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————trice2, trice up〈 werkwoord〉 〈 scheepvaart〉 -
6 yank
n. Am inwoner van het noordwesten v.d. Verenigde Staten; soldaat van het noordelijke leger, noorderling, Amerikaanyank1————————yank21 een ruk geven aan ⇒ sjorren, trekken♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
zurren — zụr|ren 〈V. tr.; hat〉 1. 〈Seemannsspr.〉 auf Deck festbinden (Anker, Boot) 2. 〈allg.〉 binden, festbinden [statt sorren <ndrl. sjorren, dieses vermutl. lautmalend] * * * zụr|ren <sw. V.; hat [älter: sorren < niederl. sjorren]: 1. (bes.… … Universal-Lexikon
zurren — Vsw festbinden erw. fach. (19. Jh.) Entlehnung. In die deutsche Seemannssprache entlehnt aus nndl. sjorren. Dieses geht auf fr. tsoarje zurück, das von afr. tiāder Tau, Seil abgeleitet ist. Ebenso nndl. sjorren; Zitter. fries … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache