-
1 footslog
v. moeilijk en met grote krachtsinspanning lopen1 (voort)sjokken ⇒ sjouwen, klossen -
2 lumber
n. planken, rommel; een teveel aan vet; omgehakte boom; last (slang)--------v. moeizaam voortbewegen; ratelen; opeenhopen; bomen kappenlumber1[ lumbə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————lumber21 sjokken ⇒ zich log voortbewegen, denderen2 〈 Amerikaans-Engels〉hout zagen/hakken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 slog
n. slag, harde klap--------v. slaan; doorworstelen; ploeterenslog1————————slog2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈 voornamelijk cricket, boksen〉hard stoten/treffen ⇒ uithalen naar, een ontzettende mep geven♦voorbeelden: -
4 trudge
v. zich met moeite voortslepen, voortsjouwen; achter iemand aansjokken; afsjouwentrudge1[ trudzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————trudge2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский