-
21 se ficher, se moquer du tiers comme du quart
se ficher, se moquer du tiers comme du quartDictionnaire français-néerlandais > se ficher, se moquer du tiers comme du quart
-
22 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
23 dedans
dedans [dədã]〈bijwoord; ook m.〉1 binnen ⇒ erbinnen, van binnen, erin♦voorbeelden:au dedans • van binnenau dedans de • binnen inau dedans de nous • in ons binnenstede dedans • van binnenla porte s'ouvre du dedans • de deur kan van binnenuit opengemaakt wordenen dedans • naar binnen, (van) binnenmarcher les pieds en dedans • met naar binnen gerichte voeten lopenen dedans de • binnenen dedans de lui-même • in zijn hartle dedans • de binnenkant, het binnenste -
24 camp
camp [kã]〈m.〉1 kamp♦voorbeelden:vie de camp • soldatenleven te veldevivre en camp volant • als een zwerver leven〈 figuurlijk〉 lever le camp • opbreken, z'n hielen lichtenm1) kamp2) legerplaats3) camping4) kamp, partij -
25 dehors
dehors1 [dəor]〈m.〉♦voorbeelden:1 au dehors • (van) buiten, aan de buitenkantau dehors de • buitensous les dehors de la religion • met de godsdienst als dekmantel————————dehors2 [dəor]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:dîner dehors • buiten(shuis) etenêtre dehors • uit zijnde dehors • van buitenmarcher les pieds en dehors • met de voeten naar buiten gericht lopens'ouvrir en dehors • naar buiten toe opengaanen dehors de • buitenc'est en dehors du sujet, de la question • dat staat buiten de zaakpar dehors • buiten omdehors! • eruit!1. m 2. m pluiterlijk, voorkomen, schijn3. adv1) buitenshuis, (er)buiten2) (er)uit -
26 doigt
doigt [dwaa]〈m.〉1 vinger3 vingerdikte ⇒ vingerbreedte, beetje♦voorbeelden:1 avoir des doigts de fée • gouden handen hebben, zeer handig zijndoigt de pied • teendoigts boudinés • worstvingerspetit doigt • pinkvous avez mis le doigt dessus • u hebt de spijker op de kop geslagense compter sur les doigts de la main • op de vingers van één hand te tellen zijnconduire qn., mener qn., faire marcher qn. au doigt et à l'oeil • iemand naar zijn pijpen laten dansenl'argent lui coule des doigts • het geld glijdt, vliegt hem, haar door de vingersmon petit doigt me l'a dit • dat hebben de kaboutertjes me verteldêtre comme les deux doigts de la main • innig bevriend, boezemvriend(inn)en zijnne rien faire de ses dix doigts • geen steek uitvoerense ficher, se fourrer, se mettre le doigt dans l'oeil (jusqu'au coude) • het bij het verkeerde eind hebbens'en lécher les doigts • zijn vingers erbij aflikkenne pas lever, ne pas bouger, ne pas remuer le petit doigt • geen vinger uitstekenmettre le doigt dans l'engrenage • niet meer terug kunnenmettre le doigt sur la difficulté • de moeilijkheid vindenmettre le doigt sur la plaie • de vinger op de wonde leggeny mettre les quatre doigts et le pouce • begerig grijpenmontrer du doigt • aanwijzen; met de vinger nawijzense mordre les doigts • zich verbijten, spijt hebben als haren op zijn hoofd (van)obéir, marcher au doigt et à l'oeil • stipt gehoorzamentoucher qc. du doigt • iets duidelijk (laten) zientoucher du doigt le but, la fin • zeer dicht bij het doel zijnà un doigt, deux doigts de • vlak bijêtre à deux doigts de la mort, de sa perte • de dood voor ogen hebben, op sterven na dood zijn; aan de rand van de afgrond staanm1) vinger, teen2) klauw -
27 porte
porte [port]〈v.〉3 poort ⇒ bergengte, -pas♦voorbeelden:porte de communication • tussendeurporte d'entrée • ingangporte de secours • nooduitgangporte de service • personeelsingangporte à tambour • draaideurporte cochère • koetspoortporte coulissante, roulante • schuifdeurporte vitrée • glazen deurfaire du porte à porte • huis aan huis verkopenfermer, refuser sa porte à qn. • iemand de toegang tot z'n huis ontzeggenfermer sa porte au nez de qn. • iemand bruut wegjagenforcer la porte de qn. • bij iemand binnendringenfrapper à la bonne porte • bij de juiste persoon aankloppenfrapper à toutes les portes • overal om hulp aankloppenmettre qn. à la porte • iemand de deur uitzetten, iemand wegsturenouvrir la porte à qc. • de deur voor iets openzettenouvrir la porte à qn. • iemand gastvrij ontvangenpasser la porte • weggaan; ontslagen wordenporte à porte • naast elkaarà la porte! • d'r uit!à ma (ta, sa …) porte • vlakbij (huis), om de hoekde porte à porte, de porte en porte • van huis tot huis2 les portes de Paris • de invals-, uitvalswegen van Parijsaux portes de • onder de rook van, vlakbijêtre aimable comme une porte de prison • erg onvriendelijk zijnf1) deur2) poort3) toegang -
28 rame
-
29 secousse
secousse [səkoes]〈v.〉♦voorbeelden:par secousses • schoksgewijs, met horten en stotenfschok, stoot -
30 tiers
tiers1 [tjer]〈m.〉1 derde♦voorbeelden:en tiers • als derde man————————tiers2 [tjer],tierce [tjers]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 derde♦voorbeelden:une tierce personne • een derde (persoon)1. m 2. tiers/tierceadj -
31 fiche
fiche1 [fiesĵ]〈v.〉1 formulier ⇒ briefje, kaartje2 (systeem)kaart ⇒ archief-, steekkaart3 beschrijving ⇒ gegevens, register5 stekker ⇒ contactstop, plug♦voorbeelden:mettre en fiche • in een kaartsysteem opnemenfiche de prise de courant • contrastekkerfiche femelle • contrastekkerfiche mâle • stekkerfiche multiple • meerwegstekker————————fiche2 [fiesĵ]→ ficher¹
- 1
- 2
См. также в других словарях:
ficher — 1. (fi ché) v. a. 1° Faire pénétrer et fixer par la pointe, par un bout. Ficher un pieu en terre. • Nos vainqueurs et nos législateurs [les Romains] ne savaient compter leurs années qu en fichant des clous dans une muraille par la main de… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ficher — Ficher, Figere, Configere, Defigere, Suffigere, Pangere. Ficher à force, Refigere. Ficher dedans, Infigere. Ficher au devant, Praefigere. Ficher en terre, Depangere, Compingere. Ficher ferme et attacher, Offigere. Ficher le pied, Imprimere… … Thresor de la langue françoyse
ficher — FICHER. v. act. Faire entrer par la pointe. Ficher un clou. ficher un pieu. ficher dans terre. ficher à force. ficher bien avant … Dictionnaire de l'Académie française
ficher — Conjunto de datos o información que guarda alguna relación, almacenada como una unidad. Diccionario Mosby Medicina, Enfermería y Ciencias de la Salud, Ediciones Hancourt, S.A. 1999 … Diccionario médico
ficher — 1. ficher [ fiʃe ] v. tr. <conjug. : 1> • 1120; lat. pop. °figicare, puis °ficcare, de figere « attacher, fixer » REM. Aux sens du II, la conjug. est irrégulière : inf. et p. p. comme foutre, autres formes comme ficher I ♦ (Au p. p.FICHÉ).… … Encyclopédie Universelle
FICHER — v. tr. Faire entrer par la pointe. Ficher un clou. Ficher un pieu. Ficher en terre. Ficher bien avant. Fig., Avoir les yeux fichés en terre, les yeux fichés sur quelque chose, Avoir les yeux baissés vers la terre, les avoir fixement arrêtés sur… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
FICHER — v. a. Faire entrer par la pointe. Ficher un clou. Ficher un pieu. Ficher en terre. Ficher bien avant. FICHER, en termes de Maçonnerie, Mettre des cales entre les pierres, afin d introduire du mortier ou du plâtre dans les joints. FICHÉ, ÉE.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Ficher — Jacobo Ficher (* 15. Januar 1896 in Odessa; † 9. September 1978 in Buenos Aires) war ein argentinischer Komponist, Violinist und Dirigent russischer Herkunft. Ficher war Violinschüler von Piotr Stoliarsky und studierte ab 1912 am Konservatorium… … Deutsch Wikipedia
ficher — v.t. Mettre, jeter : Ficher ou fiche à la porte. / Donner : Ficher une gifle. □ se ficher ou se fiche v.pr. Se moquer, se foutre … Dictionnaire du Français argotique et populaire
ficher la colle gourdement — Être bon trucheur en perfection … Le nouveau dictionnaire complet du jargon de l'argot
ficher la colle — Mentir adroitement … Le nouveau dictionnaire complet du jargon de l'argot