-
21 weg
weg1〈de〉♦voorbeelden:eigen weg • chemin privéde openbare weg • la voie publique〈 figuurlijk〉 iemand van de rechte weg afleiden • détourner qn. du droit cheminde weg bereiden • préparer la voie〈 figuurlijk〉 de weg effenen voor iemand • préparer le terrain pour qn.zijn eigen weg gaan • suivre sa propre voiezijn weg vinden • faire son cheminiemand de weg wijzen • montrer le chemin à qn.aan de weg naar Delft • au bord de la route de Delftzo oud als de weg naar Kralingen, Rome • vieux comme le mondeop weg gaan (naar) • se mettre en route (pour)〈 figuurlijk〉 iemand op weg helpen • mettre qn. sur la (bonne) voiehij is op weg beroemd te worden • il est en passe de devenir célèbrede wagen ligt vast, goed op de weg • la voiture tient bien la route〈 spreekwoord〉 de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens • l'enfer est pavé de bonnes intentions〈 spreekwoord〉 wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks • qui édifie en grande place, fait maison trop haute ou trop basselangs deze onsympathieke weg • par ce moyen peu sympathiquelangs vreedzame weg • par la négociationeen weg te voet afleggen • parcourir un chemin à piediemand de weg afsnijden • couper la route à qn.zich een weg banen • se frayer un cheminmet zijn geld geen weg weten • ne pas savoir que faire de son argentiemand iets in de weg leggen • mettre des bâtons dans les roues à qn.iemand in de weg lopen • être dans les jambes de qn.dat zit me in de weg • ça m'irriteiemand in de weg staan • gêner qn.problemen uit de weg ruimen • résoudre des problèmesuit de weg kunnen • savoir comment s'y prendre (avec qn., qc.)uit de weg! • laisse(z)-moi passer!iemand uit de weg gaan • éviter qn.iemand uit de weg ruimen • liquider qn.→ link=wil wil————————weg2〈 bijwoord〉1 [afwezig] parti2 [niet te vinden] disparu3 [+ van][verrukt] fou/fol/folle4 [verwijderd] loin♦voorbeelden:weg wezen! • allez, ouste!weg met …! • à bas …!¶ als dat gebeurt ben je weg • dans ce cas-là, tu seras fichuiets weg hebben van • ressembler un peu à〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 met iets weg zijn • avoir pigé qc.in het wilde weg schieten • tirer au hasard -
22 weten wat voor vlees men in de kuip heeft
→ link=geest geestDeens-Russisch woordenboek > weten wat voor vlees men in de kuip heeft
-
23 zelfbeheersing
♦voorbeelden:zijn zelfbeheersing terugvinden, hervinden • se ressaisirzelfbeheersing tonen, bezitten • savoir se maîtriserzijn zelfbeheersing verliezen • perdre son sang-froid -
24 zien
1 [niet blind zijn] voir2 [kijken] regarder3 [er uitzien] avoir l'air (de)4 [+ op][uitzicht geven] donner (sur)♦voorbeelden:scheel zien • loucherslecht zien • avoir la vue faiblemet één oog zien • ne voir que d'un oeilhet ziet zwart van de mensen • c'est noir de mondezo te zien gaat het nog niet zo best • ça n'a pas l'air d'aller mieuxII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] voir♦voorbeelden:ik zie hem liever gaan dan komen • moins je le vois, mieux je me porte〈 figuurlijk〉 iemand niet kunnen zien • ne pas pouvoir souffrir qn.iets laten zien • montrer qc.zich ergens laten zien • se montrerdat moet ik nog zien • c'est à voiriets wel eens willen zien • vouloir voir qc.ik zie die baan zitten • j'ai envie de ce jobik zie haar zitten • elle est bienik zie het niet zitten om dat te doen • ça ne me dit rien de faire çahet niet meer zien zitten • 〈 radeloos zijn〉 ne plus savoir à quoi s'en tenir; 〈 geen oplossing zien〉 ne plus savoir comment s'en sortirdan zul je eens wat zien • tu vas voirwe zullen zien • on verrawe zullen zien wat we gaan doen • nous verrons ce que nous feronsdat zie ik niet • 〈 daar ben ik het niet mee eens〉 je vois les choses autrement; 〈 dat begrijp ik niet〉 je (ne) vois pas〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand graag zien • aimer qn.zo zie je maar weer! • et voilà!tot ziens • au revoiriets voor zich zien • s'imaginer qc.ik zie het al voor me • je le vois déjàwaar ziet u me voor aan? • pour qui me prenez-vous?bij het zien van hem • à sa vuezie je, ziet u • vois-tu, voyez-vousmij niet gezien • à d'autresik zie mij al • je m'y vois déjàer vanaf zien • s'abstenir de qc.het voor gezien houden • tenir qc. pour vugraag zien dat … • aimer que …zie het maar klaar te spelen! • tâche donc d'y parvenir! -
25 alfabetisme
ofait m de savoir lire et écrire -
26 benieuwd
bncurieux/-euse (de savoir) -
27 fatsoen
obienséance f, savoir-vivre m -
28 geleerdheid
vérudition f, savoir m -
29 kunnen
-
30 namelijk
-
31 't is u niet onbekend dat …
't is u niet onbekend dat …vous n'êtes pas sans savoir que … -
32 Frans kennen
Frans kennen -
33 Frans
1 français♦voorbeelden:de Franse president • le Président de la République (française)de Franse Rivièra • la Côte d'Azurop zijn Frans • à la françaisehet Frans • le françaisin het Frans • en français -
34 aan een half woord genoeg hebben
aan een half woord genoeg hebbenDeens-Russisch woordenboek > aan een half woord genoeg hebben
-
35 aan iemand blijven hangen
aan iemand blijven hangenrester collé à qn. sans trop savoir pourquoi -
36 absoluut
♦voorbeelden:absolute eenzaamheid • solitude totaleabsoluut gezag • pouvoir absoluabsolute muziek • musique puredat is absoluut noodzakelijk • cela est indispensableik wil het absoluut weten • je tiens à le savoir -
37 achter zichzelf aan rennen
achter zichzelf aan rennenêtre surmené, ne savoir où donner de la tête -
38 antwoord
♦voorbeelden:een gepast antwoord • une réponse adéquateeen gevat antwoord • une repartie, une riposteeen raak antwoord • une réponse bien envoyéenooit om een antwoord verlegen zijn • n'être jamais en restezonder antwoord af te wachten • sans laisser le temps de répondreantwoord geven • répondreop alles een antwoord hebben, altijd een antwoord klaar hebben • avoir réponse à toutzijn enige antwoord was een verwijtende blik in mijn richting • pour toute réponse, il me lança un coup d'oeil réprobateurin antwoord op uw brief, schrijven • en réponse à votre lettreten, tot antwoord geven • donner en réponseiets zonder antwoord laten • laisser une question en suspenshet antwoord schuldig (moeten) blijven • ne savoir que répondre→ link=afwachting afwachting -
39 bekend zijn met het gebruik van iets
bekend zijn met het gebruik van ietssavoir (comment) se servir de qc.Deens-Russisch woordenboek > bekend zijn met het gebruik van iets
-
40 bekend
1 [algemeen] connu2 [kennis hebbende van] au courant♦voorbeelden:het is algemeen bekend • tout le monde sait celau komt me bekend voor • il me semble vous avoir vu qp.zich bekend maken (aan) • se présenter (à)het zal u wel bekend zijn, dat … • vous n'êtes pas sans savoir que …voor zover mij bekend • à ma connaissancebekend van radio en tv • connu par la radio et la télévisioneen bekende • une connaissance2 bent u in de omgeving bekend? • vous connaissez (bien) la région?hij is bekend met de procedure • il est au courant de la procédure
См. также в других словарях:
savoir — 1. (sa voir ; Palsgrave, p. 22, écrit scavoir, mais prononce savoir), je sais, tu sais, il sait, nous savons, vous savez, ils savent ; je savais ; je sus, nous sûmes ; je saurai ; je saurais ; sache, sachons, sachez ; que je sache, que nous… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
savoir- — ❖ ♦ Premier élément de noms composés (masculins), dont le second élément est un infinitif, formés d après savoir faire, savoir vivre. || Savoir boire (1971, in P. Gilbert) savoir bronzer (1970, in P. Gilbert); savoir dire; savoir être, n. m.… … Encyclopédie Universelle
Savoir — (franz., spr. ßawūār), Wissen; S. faire (spr. sǟr ), das Zumachenwissen, Geschicklichkeit; S. vivre (spr. wīwr ), das Zulebenwissen, Lebensart … Meyers Großes Konversations-Lexikon
savoir — faire poise, *tact, address Analogous words: grace, dignity, *elegance: ease, *readiness, dexterity, facility: self possession, self assurance, aplomb, *confidence Contrasted words: awkwardness, clumsiness, ineptness, maladroitness, gaucherie… … New Dictionary of Synonyms
savoir — 1. savoir [ savwar ] v. tr. <conjug. : 32> • fin XIIe; saveir 980; savir 842; lat. pop. °sapere (e long), class. sapere (e bref) « goûter, connaître » I ♦ Appréhender par l esprit. A ♦ 1 ♦ Avoir présent à l esprit (un objet de pensée qu on… … Encyclopédie Universelle
Savoir — Le savoir est défini habituellement comme un ensemble de connaissances ou d aptitudes reproductibles, acquises par l étude ou l expérience. Sommaire 1 Définitions 2 Gestion du savoir 3 Bibliographie 4 … Wikipédia en Français
SAVOIR — v. a. ( Je sais, tu sais, il sait ; nous savons, vous savez, ils savent. Je savais. Je sus. J ai su. Je saurai. Je saurais. Sache, sachez. Que je sache. Que je susse. Sachant. Su. ) Connaître, avoir connaissance de. Je sais bien cette affaire. Il … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
SAVOIR — v. tr. Connaître, avoir connaissance de. Je sais toute l’affaire. Il sait le chemin. Il ne savait rien de ce qui se passait. Je le sais à n’en pouvoir douter. Je sais qu’il est de vos amis. Je ne sais à quoi me décider. à quoi vous décidez vous?… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
savoir — vt. ; vi. , connaître : SAVAI (Aix 017, Albanais 001, Annecy 003, Arvillard 228b, Balme Sillingy 020, Bellecombe Bauges 153, Billième 173, Chable, Chambéry 025, Compôte Bauges, Doucy Bauges 114, Giettaz 215, Leschaux, Montagny Bozel 026,… … Dictionnaire Français-Savoyard
Savoir — BERGSON (Henri) Bio express : Philosophe français (1859 1941) «Savoir, c est à dire prévoir pour agir.» Source : L Évolution créatrice Mot(s) clé(s) : Agir Prévoir Savoir CLEMENCEAU (Georges) Bio express :… … Dictionnaire des citations politiques
SAVOIR — s. m. Érudition, connaissance acquise par l étude, par l expérience. Grand, profond, immense savoir. C est un homme de peu de savoir. J admire son savoir. Il a acquis un grand savoir par ses études et par ses méditations. Il met tout son savoir à … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)