-
1 treffen
treffen♦voorbeelden:ins Tor treffen • scorengetroffen! • raak!; 〈 figuurlijk vooral〉juist!, goed (zo)!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 nemen, treffen ⇒ maken, doen, tot stand brengen♦voorbeelden:eine Wahl treffen • een keuze doen, makeneine Feststellung treffen • vaststellen, tot de vaststelling komenMaßnahmen treffen • maatregelen treffen1 samenkomen ⇒ ontmoeten, treffen, zien2 elkaar ontmoeten, treffen, zien♦voorbeelden:¶ wie es sich so trifft • (a) zoals het toeval wil; (b) als het (toevallig) zo uitkomt, als het zo treft -
2 vereinigen
vereinigen♦voorbeelden: -
3 versammeln
-
4 zusammenfinden
zusammenfinden, sich1 elkaar ontmoeten ⇒ bijeen-, samenkomen -
5 zusammenkommen
zusammenkommen1 bijeen-, samenkomen♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 ein Zusammenkommen unglücklicher Umstände • een ongelukkige samenloop van omstandigheden -
6 zusammentreten
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский