-
1 carte
carte [kaart]〈v.〉1 kaart♦voorbeelden:carte de chemin de fer • spoorkaartjecarte de crédit • creditcardcarte d'entrée • toegangsbewijscarte d'étudiant • collegekaartcarte de famille nombreuse • reductiekaart voor grote gezinnencarte d'identité • persoonsbewijs, identiteitskaartcarte jeunes • CJP, cultureel jongerenpaspoortcarte de membre • lidmaatschapskaartcarte à mémoire • chipkaartcarte de paiement • betaalkaartcarte de presse • perskaartcarte à puce(s) • chipkaart, chipknipcarte de séjour • verblijfsvergunningcarte de travail • werkvergunningcarte (de visite) • visitekaartjecarte de voeux • wenskaartcarte bancaire • bankpasje, pinpascarte bleue •〈creditcard; buiten Frankrijk betaalbaar door Visa〉carte magnétique • magneetpascarte multiple • strippenkaartcarte orange • maandkaart voor de metrocarte privative • chipkaart, slimme betaalkaart, smartcardcarte vermeil • 65+-pas, bejaardenpasdonner carte blanche à qn. • iemand de vrije hand gevenéchanger sa carte avec qn. • iemand tot een duel uitdagenlaisser sa carte • zijn (visite)kaartje afgevenfemme, fille en carte • geregistreerde prostitueefausse carte • slechte kaartc'est la carte forcée • er is geen keuscarte maîtresse • troefkaartavoir toutes les cartes dans son jeu • alle troeven in de hand hebbenbattre, mêler les cartes • de kaarten schuddenbrouiller les cartes • de boel in de war sturen, een rookgordijn aanleggencouper les cartes • couperenjouer aux cartes • kaartenjouer sa dernière carte • zijn laatste troef uitspelenjouer cartes sur table • (met) open kaart spelenjouer la carte de qc. • alles op iets zettenavoir plus d'une carte dans son jeu • meer dan één pijl op zijn boog hebbencarte muette • blinde kaartcarte routière, touristique • wegenkaartdresser la carte d'une région • een streek in kaart brengencarte au 1/100.000 • kaart op schaal 1:100.0004 à la carte • naar keuze, à la carte————————carte (de visite)f1) kaart2) speelkaart3) landkaart4) spijskaart -
2 écran
écran [eekrã]〈m.〉3 scherm ⇒ gordijn, bescherming4 haardscherm ⇒ vuur-, handscherm♦voorbeelden:écran cathodique • beeldbuisle petit écran • de tv, de buiscrever l'écran • de anderen van het scherm spelenporter à l'écran • verfilmenécran antibruit • geluidsschermfaire écran à qc. • iets afschermen, iets afdekken→ vedettem1) doek, scherm2) filmkunst3) scherm, gordijn4) reclamespot -
3 nuage
nuage [nuu.aazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:nuage de poussière • stofwolknuage artificiel • rookgordijnêtre dans les nuages • verstrooid zijn, in hogere sferen zijnbonheur sans nuage • wolkeloos gelukm -
4 rideau
rideau [riedoo]〈m.〉1 gordijn♦voorbeelden:doubles rideaux • overgordijnenrideau transparent • vitrage→ leverrideau de fumée • rookgordijnm -
5 brouiller les cartes
brouiller les cartes————————brouiller les cartesde boel in de war sturen, een rookgordijn aanleggen -
6 nuage artificiel
nuage artificiel -
7 rideau de fumée
rideau de fumée -
8 écran de fumée
écran de fumée
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский