-
1 bateau
bateau1 [baatoo]〈m.〉1 boot ⇒ schip, vaartuig♦voorbeelden:bateau à rames • roeibootbateau de rivière • binnenschipbateau à vapeur • stoombootbateau à voiles • zeilbooten bateau • met de boot————————bateau2 [baatoo]1. mboot, schip2. adj -
2 canot
canot [kaanoo]〈m.〉1 (roei-, zeil-, motor)boot(je) ⇒ kleine sloep♦voorbeelden:canot major • kapiteinssloepcanot de sauvetage • reddingsboot, -sloepcanot pneumatique • opblaasbootmroeiboot, kleine sloep -
3 barque
barque [baark]〈v.〉1 boot(je)♦voorbeelden:barque à rames • roeibootbarque à voiles • zeilbootbien mener, bien conduire sa barque • z'n zaakjes goed geregeld hebben, goed boerenmener qn. en barque • iemand in het schip nemen -
4 barque à rames
barque à rames -
5 bateau à rames
bateau à rames
См. также в других словарях:
rowboat — 1530s, from ROW (Cf. row) (v.) + BOAT (Cf. boat). Cf. Du. roeiboot … Etymology dictionary
