-
61 post
n. (in computers) de zelftest van de computer die gestart wordt wordt, de controles die de computer uitvoert al deze aangezet wordtpost1[ poost] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 paal ⇒ stijl, post2 〈 paardensport〉start/finishpaal ⇒ vertrekpunt, eindpunt4 post(bestelling) ⇒ postkantoor, brievenbus5 post ⇒ (stand)plaats, (leger)kamp6 betrekking ⇒ baan, ambt♦voorbeelden:4 by return of post • per kerende post, per omgaandeby post • per postit's in the post • het is onderweg————————post2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bekendmaken ⇒ aankondigen, openbaar maken3 posteren ⇒ plaatsen, uitzetten♦voorbeelden: -
62 raft
n. vlot--------v. vlotraft1[ ra:ft] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————raft2〈 werkwoord〉1 per vlot reizen ⇒ met een vlot vervoeren/oversteken -
63 road
n. weg, straat; spoorweg[ rood]♦voorbeelden:the main road • de hoofdwegsubsidiary roads • secundaire wegen〈 slang〉 hit the road! • smeer 'm!〈 informeel〉 one for the road • een afzakkertje, eentje voor onderwegon the road • onderweg, op pad/weg 〈 voornamelijk van handelsreiziger〉; rondreizend 〈 van toneelgezelschap〉take to the road • gaan zwerven -
64 roadworthy
adj. geschikt voor verkeerroadworthy -
65 sail
n. zeil; zeilen; vertrekken (v.e. schip); zeiltuig; zeilinstallatie--------v. zeilen; varen; vertrekkensail1[ seel] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:make sail • zeil bijzettenunder sail • met de zeilen gehesentake someone for a sail • met iemand gaan zeilen→ wind wind/————————sail21 varen ⇒ zeilen, per schip reizen2 afvaren ⇒ vertrekken, uitvaren3 glijden ⇒ zweven, zeilen♦voorbeelden:1 sail close to/near the wind • scherp bij de wind zeilen; 〈 figuurlijk〉 bijna zijn boekje te buiten gaandid you go sailing at all? • heb je nog gezeild?→ false false/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevaren -
66 sea
adj. zee---------n. zee; oceaan; golf[ sie:]2 zeegolf ⇒ baar; sterke golfslag4 maanzee♦voorbeelden:go to sea • zeeman wordenput (out) to sea • uitvarenat sea • op zeebeyond (the) seas • overzee(s)by sea and by land • te land en ter zeetravel by sea • over zee/met de boot reizenthe seven seas • de zeven oceanen2 heavy sea • onstuimige/zware zeeseas mountains high • huizenhoge golvenlong/short sea • kalme/woelige zee -
67 second-class
tweede klassecond-class12 tweederangs ⇒ inferieur, minderwaardig♦voorbeelden:second-class mail • tweedeklaspost 〈in Engeland: langzamere verzending tegen lagere tarieven; in Amerika en Canada: kranten en tijdschriften〉————————second-class2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
68 second
adj. tweede; bijkomend, ander--------adv. op de tweede plaats, tweede--------n. seconde; moment; tweede; tweede versnelling; steun; hulp--------v. ondersteunen, bijstaansecond1[ sekkənd]♦voorbeelden:I'll be back in a second • ik ben zo terugupper second • met (zeer) veel genoegenII 〈 meervoud〉1 tweede kwaliteitsgoederen ⇒ tweede keus/klas(se)♦voorbeelden:2 who would like seconds? • wie wil er nog?————————second2[ sekkənd] 〈 werkwoord〉1 (onder)steunen ⇒ bijstaan, meewerken————————second3————————second4[ sekkənd] 〈telwoord; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:second in line for promotion • tweede op de ranglijst voor promotiehe was second to none • hij was van niemand de mindere————————second5[ sekkənd] 〈 bijwoord〉2 → secondly secondly/♦voorbeelden:————————second6[ sekkənd] 〈telwoord; als determinator〉♦voorbeelden:in the second place • ten tweede, bovendienevery second day • om de andere dag -
69 through
adj. doorgaand--------adv. door; stap voor stap tot het eind--------prep. door1 doorgaand ⇒ doorlopend, ononderbroken♦voorbeelden:through passengers • passagiers op doorreisthrough train • doorgaande treinno through road • geen doorgaand verkeer————————♦voorbeelden:get through • erdoorheen komen, slagen; weten over te brengenI will put you through • ik zal u doorverbindensee something through • ergens van begin tot eind bijblijven→ be through be through/, come through come through/ etc.————————1 〈 aanduiding van richting, weg of medium; ook figuurlijk〉 (helemaal) door ⇒ via, langs, over, gedurende♦voorbeelden:did my application get through the board? • is mijn aanvraag door de raad aanvaard?seen through a child's eyes • gezien met de ogen van een kindhe peered through his glasses • hij tuurde door zijn brilget through one's exams • slagen voor zijn examenall through his life • gedurende heel zijn levenI could not speak through the noise • ik kon het lawaai niet overstemmenhe remained calm through the whole trial • hij bleef kalm gedurende heel het proceshe stayed through the summer • hij bleef tot het einde van de zomerwe get our information through the papers • we ontvangen onze informatie via de krantenhe spoke through his representative • hij sprak via zijn vertegenwoordiger -
70 to
adv. aan; naar; voor; een toost--------prep. aan; naar; om; ondanksto1[ toe:] 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:pace to and fro • ijsberenhe put his signature to • hij zette zijn handtekening erop→ come to come to/————————to2♦voorbeelden:pale to clear blue • bleek tot hel blauwcovered up to his chin • tot de kin bedekthurry to church • zich naar de kerk haastenhis money went to clothes • zijn geld besteedde hij aan klerento her dismay • tot haar ontzettingsing hymns to God • hymnen zingen voor Goddrink to her health • op haar gezondheid drinkenit seemed strange to John • het kwam John vreemd voorshe held the letter to the light • ze hield de brief tegen het lichtloyal to a man • stuk voor stuk trouwto my mind • volgens mijturn to your right • sla rechtsaftravel to Rome • naar Rome reizengo to sea • zee kiezenfrom bad to worse • van kwaad tot ergerhe kept it to himself • hij hield het voor zichwe beat them eleven to seven • we hebben ze met elf tegen zeven verslagenthis is nothing to the capital • dit is niets vergeleken bij de hoofdstadsuperior to synthetic fabric • beter dan synthetische stofJack had eight marbles to Bill's forty • Jack had slechts acht knikkers tegenover Bill, die er veertig hadcompared to Jack • vergeleken bij Jackhe wrote music to his lyrics • hij schreef muziek bij zijn tekstenhe sang to the music • hij zong op de muziek/met de muziek meea disaster to the nation • een ramp voor het volktrue to nature • natuurgetrouwdifferent to Philip's • verschillend van die van PhilipI'm new to the place • ik ben hier nieuwmade to size • op maat gemaaktsweeten to taste • zoeten naar smaakto the present day • tot op hedenpaid to the day • stipt betaaldstay to the end • tot het einde blijvenfrom week to week • van week tot week5 son to Mr Boswell • de zoon van dhr. Boswellthe key to the house • de sleutel van het huisthere's more to the story • het verhaal is nog niet afthere's more to it • er zit meer achter————————to31 〈 vaak onvertaald〉te2 〈 vaak onvertaald〉dat/het♦voorbeelden:I don't want to apologize • ik wil mij niet verontschuldigenthe plane took off (only) to crash two minutes later • het vliegtuig steeg op en/maar stortte twee minuten later neer/ 〈 substandaard ook〉I'd like to apologize, but I don't know how to • ik zou graag mijn verontschuldigingen aanbieden, maar ik weet niet hoe om twee minuten later neer te storten -
71 track
n. spoor; pad; baan; kanaal (van televisie)--------v. een weg volgen; bewegingen volgen; reizen, oversteken, najagentrack1[ træk] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 ren/racebaan ⇒ wielerbaan6 rupsband♦voorbeelden:be on someone's track • iemand op het spoor zijnlose/keep track of • uit het oog verliezen/contact houden met; (niet meer) op de hoogte blijven van〈 informeel〉 in one's tracks • ter plaatse/plekke→ hot hot/————————track2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
72 travel by rail
travel by railsporen, per trein reizen -
73 travel by sea
travel by seaover zee/met de boot reizen -
74 travel first-class
-
75 travel north
-
76 travel on a plane
-
77 travel overnight
-
78 travel second
-
79 travel to Rome
-
80 travel up north
travel up north
См. также в других словарях:
reizen — reizen … Deutsch Wörterbuch
reizen — Vsw std. (11. Jh.), mhd. reizen, ahd. reizen Stammwort. Zu einer Grundlage ig. * rei d reizen . Vielleicht ist unmittelbar zu vergleichen lett. rîdît hetzen, aufwiegeln ; mit anderen Erweiterungen l. irrītāre erregen, reizen , gr. orínō ich setze … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
reizen — reizen: Mhd. reizen (reiz̧en), ahd. reizzen (reiz̧en) »antreiben, anstacheln; locken, verlocken; erwecken, anregen; erregen, ärgern« und die nord. Sippe von schwed. reta »locken; anregen; necken; ärgern« beruhen auf einer Kausativbildung zu dem… … Das Herkunftswörterbuch
reizen — V. (Mittelstufe) jmdn. in Erregung versetzen, jmdn. provozieren Synonyme: herausfordern, ärgern Beispiel: Er hat mich mit seinem Verhalten schwer gereizt. reizen V. (Mittelstufe) einen starken Reiz auf den Organismus ausüben Beispiele: Der Rauch… … Extremes Deutsch
Reizen — Reizen, die Stimme eines jungen Hasens, einer Maus u. dgl. mittelst der Hasenquäke (s.d.) nachahmen, um den Fuchs od. Wolf heranzulocken u. zum Schuß zu bekommen … Pierer's Universal-Lexikon
Reizen — Reizen, das Anlocken eines Fuchses oder eines Wolfes durch den von dem gedeckt stehenden Jäger nachgeahmten Klageton des Hafen, das Fiepen des Rehkitzchens, das Zwitschern eines gefangenen Vogels oder das Piepen der Maus. Diese Laute werden… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
reizen — 1. ↑affizieren, 2. irritieren … Das große Fremdwörterbuch
reizen — rühren; faszinieren; neugierig machen; interessieren; verlocken; anmachen; belästigen; fuchsen (umgangssprachlich); ärgern; aus der Fassung bringen; … Universal-Lexikon
reizen — rei·zen; reizte, hat gereizt; [Vt] 1 etwas reizt jemanden etwas ist für jemanden so interessant, dass er es tun oder haben möchte: Dieses Auto reizt ihn schon lange; Es würde mich sehr reizen, surfen zu lernen 2 jemanden / ein Tier reizen… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
reizen — 1. aufbringen, aufregen, aufreizen, in Erregung versetzen, in Harnisch bringen, rasend machen; (geh.): ergrimmen, erzürnen; (bildungsspr.): echauffieren, provozieren; (ugs.): hochbringen, in die Wolle bringen, in Rage versetzen, zur Weißglut… … Das Wörterbuch der Synonyme
Reizen — Reitzen, streiffen, sanfft und lind, den Mantel hencken nach dem Wind. Lat.: Fistula dulce canit, volucrem dum decipit auceps. (Chaos, 33.) [Zusätze und Ergänzungen] 2. Drei soll man nicht reizen: einen jungen Heiden, eine junge Schlange und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon