-
21 met het spoor reizen
v. rail -
22 per spoor reizen
v. travel by rail -
23 afreizen
1 [vertrekken] set off/out (for) ⇒ leave (for)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [veel reizen] travel (about/round)♦voorbeelden: -
24 boot
2 [veerboot] ferry3 [reddingsboot] (life) boat♦voorbeelden:1 de boot afhouden • 〈 figuurlijk〉 play for time; 〈 zich aan zijn plicht onttrekken〉 shirk one's responsibilities/duties; 〈 ontwijken〉 refuse to commit oneself, keep one's distancemet de boot reizen • travel by boat/sea2 de boot naar Engeland nemen • take the ferry/boat to England -
25 dagelijks
♦voorbeelden:voor dagelijks gebruik • for everyday usein het dagelijks leven • in everyday lifedat is dagelijks werk voor hem • that's routine for himde dagelijkse zorgen • everyday worriesII 〈 bijwoord〉1 [elke dag] daily, each day, every day♦voorbeelden:dat komt dagelijks voor • it happens every daydagelijks van A naar B reizen • commute from A to B -
26 doortrekken
doortrekken2 [met betrekking tot toilet] flush♦voorbeelden:2 [voortgaan met trekken] continue to pull/draw, keep pulling/drawing3 [het toilet doorspoelen] flush the toilet♦voorbeelden:1 de verkiezingskaravaan trekt het hele land door • the election caravan is touring the entire country————————doortrekken♦voorbeelden: -
27 draagvleugelboot
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > draagvleugelboot
-
28 gezamenlijk
I 〈 bijwoord〉1 [samen, met elkaar] together♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:1 de gezamenlijke werken van een schrijver • the complete/collected works of an authormet gezamenlijke krachten • with united forces -
29 heen en terug
-
30 heen
2 [op de heenweg] (on the way/going) out(ward)3 [in een bepaalde richting] 〈zie voorbeelden 3〉4 [ter versterking] 〈zie voorbeelden 4〉♦voorbeelden:heen en weer lopen • walk/pace up and down/back and forth2 wie rijdt er heen? • who's going to drive (us) there?heen neem ik de tram, terug loop ik • I'll take the tram going (out) and then walk backergens/nergens heen gaan • be going somewhere/nowherewaar wil je heen? • 〈 figuurlijk〉 what are you driving at?waar moet dat heen? • 〈 figuurlijk〉 where will it (all) end?ik ben helemaal door mijn voorraad heen • I've run right through my stockdoor de jaren heen • over/through the yearslangs elkaar heen praten • talk at cross-purposesje kunt niet om hem heen • you can't ignore himover de teleurstelling heen zijn • have got over one's disappointment -
31 her
-
32 klas
1 [leslokaal] classroom2 [leerlingen] class3 [leerjaar] Bform, Agrade4 [afdeling met verschil in prijs en comfort] class♦voorbeelden:2 de beste/laatste van de klas zijn • be (at the) top/bottom of the classbij iemand in de klas zitten • be in the same class as someoneleerling uit de tweede klas • Bsecond-former, Asecond grader3 lagere/hogere klassen • Bjunior/senior forms, Alower/higher gradesin de vierde klas zitten • be in the fourth formtweede klas reizen • travel second classin klassen verdelen • classify, divide into classes6 alles eerste klas ! • all top quality!tweede klas • second-class -
33 met
1 [in gezelschap van] (along) with ⇒ of3 [met betrekking tot deelneming/overeenstemming] with5 [met betrekking tot een wederkerige handeling] with6 [in het bezit van] with7 [met betrekking tot de omstandigheid/gezindheid] with ⇒ by8 [door middel van] with, by ⇒ through, in9 [gelijktijdig met] with, by ⇒ at♦voorbeelden:met (zijn) hoevelen zijn zij? • how many of them are there?ze waren met z'n drieën • there were three of themze kwamen met z'n drieën • three of them camemet deze erbij zijn het er zeven • this one makes sevenmet vijf • plus/and fivetot en met hoofdstuk drie • up to and including chapter threemet wie spreek ik? 〈 aan de telefoon〉 • who am I speaking to?spreken met iemand • speak to someoneeen broodje met ham • a ham rollde man met de hoed • the man with the hat onmet kleren en al dook hij het water in • he dived into the water clothes and allmet dat al • yet for all thatmet de trein van acht uur • by the eight o'clock trainmet een cheque/geld betalen • pay by cheque/(in) cashzijn tijd doorbrengen met luieren • spend one's time lazing aboutik kom met Kerstmis • I'm coming at Christmasmet de klok van twaalven • on the stroke of twelveal met al • altogetherdaar heb je hem weer met zijn knappe kinderen • there he goes again about his handsome children -
34 moe
moe1〈de〉 〈 informeel〉1 Bmum(my), Amom♦voorbeelden:¶ nou moe! • well I say!————————moe21 [vermoeid] tired♦voorbeelden:jij wordt zo gauw moe • you tire so easily/quicklymoe van het wandelen • tired with walkingmoe van de reis/het reizen • worn out from the journey/travellingzo moe als een hond • (as) tired as a dog2 zij is het leven moe • she is weary of life/tired of livingzij werd het luisteren moe • she grew tired of listeninghij wordt het praten over zijn werk nooit moe • he never tires of talking about his work -
35 noord
noord1〈de〉1 north♦voorbeelden:van noord naar zuid reizen • travel from (the) north to (the) south————————noord2♦voorbeelden: -
36 pasje
1 [stapje] step2 [legitimatiebewijs] pass♦voorbeelden:2 zijn pasje tonen • show one's I.D. (card)/passeen pasje voor vrij reizen • free travel pass -
37 pendelen
-
38 reiservaring
1 [ervaring in het reizen] travel experience2 [gebeurtenis] travel experience, experience on one's travels -
39 reisgezelschap
2 [het bijzijn van anderen] company on a trip♦voorbeelden: -
40 rondreizen
1 [overal heen reizen] travel (a)round/about♦voorbeelden:1 de wereld rondreizen • travel round the globe/world
См. также в других словарях:
reizen — reizen … Deutsch Wörterbuch
reizen — Vsw std. (11. Jh.), mhd. reizen, ahd. reizen Stammwort. Zu einer Grundlage ig. * rei d reizen . Vielleicht ist unmittelbar zu vergleichen lett. rîdît hetzen, aufwiegeln ; mit anderen Erweiterungen l. irrītāre erregen, reizen , gr. orínō ich setze … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
reizen — reizen: Mhd. reizen (reiz̧en), ahd. reizzen (reiz̧en) »antreiben, anstacheln; locken, verlocken; erwecken, anregen; erregen, ärgern« und die nord. Sippe von schwed. reta »locken; anregen; necken; ärgern« beruhen auf einer Kausativbildung zu dem… … Das Herkunftswörterbuch
reizen — V. (Mittelstufe) jmdn. in Erregung versetzen, jmdn. provozieren Synonyme: herausfordern, ärgern Beispiel: Er hat mich mit seinem Verhalten schwer gereizt. reizen V. (Mittelstufe) einen starken Reiz auf den Organismus ausüben Beispiele: Der Rauch… … Extremes Deutsch
Reizen — Reizen, die Stimme eines jungen Hasens, einer Maus u. dgl. mittelst der Hasenquäke (s.d.) nachahmen, um den Fuchs od. Wolf heranzulocken u. zum Schuß zu bekommen … Pierer's Universal-Lexikon
Reizen — Reizen, das Anlocken eines Fuchses oder eines Wolfes durch den von dem gedeckt stehenden Jäger nachgeahmten Klageton des Hafen, das Fiepen des Rehkitzchens, das Zwitschern eines gefangenen Vogels oder das Piepen der Maus. Diese Laute werden… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
reizen — 1. ↑affizieren, 2. irritieren … Das große Fremdwörterbuch
reizen — rühren; faszinieren; neugierig machen; interessieren; verlocken; anmachen; belästigen; fuchsen (umgangssprachlich); ärgern; aus der Fassung bringen; … Universal-Lexikon
reizen — rei·zen; reizte, hat gereizt; [Vt] 1 etwas reizt jemanden etwas ist für jemanden so interessant, dass er es tun oder haben möchte: Dieses Auto reizt ihn schon lange; Es würde mich sehr reizen, surfen zu lernen 2 jemanden / ein Tier reizen… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
reizen — 1. aufbringen, aufregen, aufreizen, in Erregung versetzen, in Harnisch bringen, rasend machen; (geh.): ergrimmen, erzürnen; (bildungsspr.): echauffieren, provozieren; (ugs.): hochbringen, in die Wolle bringen, in Rage versetzen, zur Weißglut… … Das Wörterbuch der Synonyme
Reizen — Reitzen, streiffen, sanfft und lind, den Mantel hencken nach dem Wind. Lat.: Fistula dulce canit, volucrem dum decipit auceps. (Chaos, 33.) [Zusätze und Ergänzungen] 2. Drei soll man nicht reizen: einen jungen Heiden, eine junge Schlange und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon