-
1 draw
n. attractie, trekking; (uit)verloting; gelijk spel, remise--------v. tekenen; trekken; opnemen; trekken (v.e. pistool)draw1[ dro:] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 aantrekkingskracht ⇒ attractie, trekpleister♦voorbeelden:————————draw2♦voorbeelden:draw near • naderen, dichterbij komendraw off • (zich) terugtrekken, weggaanhe drew alongside the bus • hij ging naast de bus rijden→ draw apart draw apart/, draw away draw away/, draw back draw back/, draw in draw in/, draw on draw on/, draw out draw out/, draw up draw up/♦voorbeelden:the chimney doesn't draw • de schoorsteen trekt nietdraw one's sword against • ten strijde trekken tegendraw along • voorttrekkendraw aside • opzij trekken, apart nemendraw back the curtains • de gordijnen opentrekken/doendraw off • uittrekken, afdoendraw together • samentrekken, nader tot elkaar komendraw someone into a conversation • iemand in een gesprek betrekken2 draw a circle • een cirkel trekken/beschrijvendraw inspiration from • inspiratie opdoen uitdraw on/upon • een beroep doen op, putten uit, gebruik maken vanI'll have to draw upon my savings • ik zal mijn spaargeld moeten aanspreken4 (te voorschijn) halen ⇒ uittrekken; 〈 figuurlijk〉 ontlokken; naar buiten brengen/halen; (af)tappen 〈bier enz.〉5 van de ingewanden ontdoen ⇒ ontweien, schoonmaken10 〈 sport〉een bepaald(e) richting/effect geven aan 〈 de bal〉 ⇒ 〈 biljart〉 trekken; 〈 cricket, golf〉 (te veel) naar s slaan 〈 van rechtshandige〉; (te veel) naar rechts slaan 〈 van shandige〉♦voorbeelden:2 draw a deep breath • diep inademen, diep ademhalenhis story drew tears • zijn verhaal maakte de ogen vochtighe refused to be drawn • hij liet zich niet uit zijn tent lokkendraw forth • te voorschijn halenshe drew all her savings from her account • zij nam al haar spaargeld op (van haar rekening) -
2 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen
См. также в других словарях:
Race (classification of humans) — Race Classification Race (classification of humans) Genetics … Wikipedia
Race (classification of human beings) — The term race or racial group usually refers to the concept of categorizing humans into populations or groups on the basis of various sets of characteristics. [http://www.physanth.org/positions/race.html AAPA Statement on Biological Aspects of… … Wikipedia
Race, Evolution, and Behavior — Race, Evolution, and Behavior: A Life History Perspective is a controversial book written by J. Philippe Rushton, a professor of psychology at the University of Western Ontario, and the current head of the Pioneer fund. Rushton argues that race… … Wikipedia
Race and health — research is mostly from the United States. It has found both current and historical racial differences in the frequency, treatments, and availability of treatments for several diseases. This can add up to significant group differences in… … Wikipedia
Race — Race, n. [OE. ras, res, rees, AS. r[=ae]s a rush, running; akin to Icel. r[=a]s course, race. [root]118.] 1. A progress; a course; a movement or progression. [1913 Webster] 2. Esp., swift progress; rapid course; a running. [1913 Webster] The… … The Collaborative International Dictionary of English
Race cloth — Race Race, n. [OE. ras, res, rees, AS. r[=ae]s a rush, running; akin to Icel. r[=a]s course, race. [root]118.] 1. A progress; a course; a movement or progression. [1913 Webster] 2. Esp., swift progress; rapid course; a running. [1913 Webster] The … The Collaborative International Dictionary of English
Race course — Race Race, n. [OE. ras, res, rees, AS. r[=ae]s a rush, running; akin to Icel. r[=a]s course, race. [root]118.] 1. A progress; a course; a movement or progression. [1913 Webster] 2. Esp., swift progress; rapid course; a running. [1913 Webster] The … The Collaborative International Dictionary of English
Race cup — Race Race, n. [OE. ras, res, rees, AS. r[=ae]s a rush, running; akin to Icel. r[=a]s course, race. [root]118.] 1. A progress; a course; a movement or progression. [1913 Webster] 2. Esp., swift progress; rapid course; a running. [1913 Webster] The … The Collaborative International Dictionary of English
Race glass — Race Race, n. [OE. ras, res, rees, AS. r[=ae]s a rush, running; akin to Icel. r[=a]s course, race. [root]118.] 1. A progress; a course; a movement or progression. [1913 Webster] 2. Esp., swift progress; rapid course; a running. [1913 Webster] The … The Collaborative International Dictionary of English
Race horse — Race Race, n. [OE. ras, res, rees, AS. r[=ae]s a rush, running; akin to Icel. r[=a]s course, race. [root]118.] 1. A progress; a course; a movement or progression. [1913 Webster] 2. Esp., swift progress; rapid course; a running. [1913 Webster] The … The Collaborative International Dictionary of English
Race knife — Race Race, n. [OE. ras, res, rees, AS. r[=ae]s a rush, running; akin to Icel. r[=a]s course, race. [root]118.] 1. A progress; a course; a movement or progression. [1913 Webster] 2. Esp., swift progress; rapid course; a running. [1913 Webster] The … The Collaborative International Dictionary of English