-
1 provision
provision [provviezjõ]〈v.〉1 voorraad ⇒ reserve, provisie4 dekking ⇒ reserve, fonds♦voorbeelden:faire (des) provision(s) de qc. • iets inslaan1. f1) voorraad2) dekking2. provisionsf pl1) levensmiddelen, proviand2) boodschappen -
2 ravitailler
-
3 victuailles
-
4 vivre
vivre1 [vievr]〈m.〉♦voorbeelden:couper les vivres à qn. • iemands toelage stoppen————————vivre2 [vievr]1 leven ⇒ voortbestaan, duren2 zich in leven houden ⇒ zich voeden, in zijn onderhoud voorzien3 wonen♦voorbeelden:être facile à vivre • makkelijk zijn in de omgangvivre vieux • een hoge leeftijd bereikencette mode a vécu • deze mode is voorbijje vais lui apprendre à vivre • ik zal hem eens mores lerense laisser vivre • Gods water over Gods akker laten lopensavoir vivre • weten hoe men zich gedragen moetqui vive? • wie is daar?〈 spreekwoord〉 qui vivra verra • wie dan leeft, die dan zorgtqn. qui a (beaucoup) vécu • iemand die een rijk leven heeft gehadvivre dans la mémoire des gens • in de herinnering van de mensen voortlevenil faut bien vivre • je moet toch je brood verdienenavoir de quoi vivre • genoeg hebben om van te levenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doormaken ⇒ voelen, ondervinden♦voorbeelden:v1) leven2) wonen -
5 munition
-
6 munitions de bouche
-
7 provende
См. также в других словарях:
provianda — pro·viàn·da s.f. OB vitto, vettovaglia {{line}} {{/line}} DATA: 1641. ETIMO: prob. incrocio di provenda con vivanda, cfr. ol. proviand … Dizionario italiano