-
1 brüten
brüten3 〈 figuurlijk〉broeden, (zitten) tobben, prakkeseren ⇒ dubben, piekeren♦voorbeelden:2 brütend heiß • smoor-, snikheetdie Hitze brütet über der Stadt • de hitte ligt drukkend, broeierig op de stad3 über einem Entschluss brüten • over een besluit (zitten) prakkeseren, piekerenüber seinen Schularbeiten brüten • met zijn huiswerk zitten tobbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beramen, (uit)broeden♦voorbeelden: -
2 Kopf
〈m.; Kopf(e)s, Köpfe〉3 hoofd, kop ⇒ wil, zin7 hoofd, kop ⇒ titel, opschrift8 hoofd, kop ⇒ begin(stuk), boveneinde♦voorbeelden:sich die Köpfe heiß reden • heftig discussiërenKopf und Kragen riskieren • alles op het spel zetten〈 informeel〉 Kopf hoch! • kop op!die Menge stand Kopf an Kopf • je kon over de hoofden lopen〈informeel; schertsend〉 jemandem auf den Kopf spucken können • een stuk groter zijn dan iemand andersalles auf den Kopf stellen • (a) de hele zaak door elkaar halen; (b) de hele zaak verkeerd voorstellender Ruhm ist ihm in den Kopf gestiegen • de roem is hem naar het hoofd gestegenmit seinem Kopf für etwas einstehen • volledig voor iets instaanmit bloßem Kopf • blootshoofdspro Kopf • per persoon, per hoofd〈 figuurlijk〉 er ist seinen Eltern über den Kopf gewachsen • hij laat zich niks meer vertellen door zijn oudersbis über den Kopf in Schulden stecken • tot over de oren in de schulden stekenvon Kopf bis Fuß • van top tot teender Erfolg ist ihm zu Kopf gestiegen • het succes is hem naar het hoofd gestegen〈informeel; schertsend; figuurlijk〉 jemandem den Kopf zwischen die Ohren setzen • iemand op zijn nummer zettenKopf oder Zahl • kruis of munteinen kühlen Kopf bewahren • het hoofd koel houdenseinen Kopf aufsetzen • per se zijn zin willen hebbenseinen Kopf durchsetzen • zijn zin doordrijvendanach steht mir der Kopf nicht • daar heb ik geen zin in〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas durch den Kopf gehen lassen • zijn gedachten over iets laten gaanim Kopf rechnen • uit het hoofd (uit)rekenen4 die Besatzung war 100 Köpfe stark • de bemanning telde, bestond uit 100 koppen -
3 grübeln
-
4 hinbrüten
-
5 praktizieren
praktizieren1 praktiseren, praktijk uitoefenenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in praktijk brengen ⇒ uitvoeren, in de praktijk gebruiken♦voorbeelden: -
6 sich den Kopf über etwas zerbrechen
————————Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich den Kopf über etwas zerbrechen
-
7 sinnieren
sinnieren1 peinzen, piekeren ⇒ prakkeseren, tobben, (na)denken -
8 vor sich hinbrüten
-
9 über einem Entschluss brüten
über einem Entschluss brütenover een besluit (zitten) prakkeseren, piekerenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > über einem Entschluss brüten
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский