-
1 plein
-
2 plein
-
3 plein
esplanade, place, rond-point -
4 de hele stad stroomde uit naar het plein
de hele stad stroomde uit naar het pleinDeens-Russisch woordenboek > de hele stad stroomde uit naar het plein
-
5 de ruiters reden (van) het plein af
de ruiters reden (van) het plein afDeens-Russisch woordenboek > de ruiters reden (van) het plein af
-
6 een plein met geboomte beplanten
een plein met geboomte beplantenDeens-Russisch woordenboek > een plein met geboomte beplanten
-
7 een plein met zitjes
een plein met zitjes -
8 een plein vol leven en beweging
een plein vol leven en bewegingDeens-Russisch woordenboek > een plein vol leven en beweging
-
9 een plein, rondom beplant met bomen
een plein, rondom beplant met bomenDeens-Russisch woordenboek > een plein, rondom beplant met bomen
-
10 een wolk van stof sloeg neer op het plein
een wolk van stof sloeg neer op het pleinDeens-Russisch woordenboek > een wolk van stof sloeg neer op het plein
-
11 het krioelde van de mensen op het plein
het krioelde van de mensen op het pleinDeens-Russisch woordenboek > het krioelde van de mensen op het plein
-
12 het plein met de huizen rondom
het plein met de huizen rondom -
13 nu en dan zag ik een enkeling over het plein lopen
nu en dan zag ik een enkeling over het plein lopende temps à autre, je voyais un individu traverser la placeDeens-Russisch woordenboek > nu en dan zag ik een enkeling over het plein lopen
-
14 veelbelovend
plein de promesses -
15 fulltime
♦voorbeelden:zij werkt fulltime • elle travaille à plein temps -
16 midden
midden1〈 het〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 iets in het midden brengen • mettre qc. sur le tapis〈 figuurlijk〉 iets in het midden laten • passer qc. sous silenceprecies in het midden • en plein milieute midden van • au milieu dete midden van haar familie • au sein de sa famille¶ dit houdt het midden tussen … en … • 〈 handelwijze〉 ceci est un compromis entre … et …; 〈 gedeeltelijke gelijkenis〉 cela tient à la fois de … et …iemand uit ons midden • (l')un des nôtres————————midden2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:midden in de week • au milieu de la semainemidden op de dag • en plein jour -
17 vol
1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 plein (de) ⇒ 〈m.b.t. parking, camping, hotel e.d.〉 complet 〈v.: complète〉 〈 bijwoord〉 pleinement♦voorbeelden:een volle dagtaak • toute une journée de travailde maan is vol • c'est la pleine luneeen huis vol mensen • une maison pleine de gensde tram is vol • le tram est bondéeen vol uur • une heure entièreeen volle zaal • une salle comblezijn zakken vol geld hebben • avoir de l'argent plein les pochesvol en zat zijn • être pleinzich vol eten • manger à satiétéde tafel ligt vol boeken • la table est couverte de livresde kranten staan er vol van • les journaux ne tarissent pas là-dessusvol stoppen • bourrerhet was er vol • il y avait beaucoup de mondeik zit vol • je suis gavévol zitten met • être couvert deten volle • pleinement〈 figuurlijk〉 vol van iets zijn • être obsédé par qc.iemand voor vol aanzien • prendre qn. au sérieux→ link=recht recht -
18 zat
1 [dronken] bourré♦voorbeelden:zich aan iets zat eten • s'en mettre plein la lampe't zat zijn • en avoir ras le bolII 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:je hebt nog tijd zat • tu as un temps fou devant toiik heb werk zat • j'ai du travail par-dessus la têtehij was rijk zat • il était plein aux asdat is zat voldoende • c'est plus qu'il n'en faut -
19 tactvol
1. bnplein de tact, plein de délicatesse2. bw -
20 afgestampt
♦voorbeelden:het was er afgestampt • c'était plein à craquer
См. также в других словарях:
plein — plein, pleine [ plɛ̃, plɛn ] adj. et n. m. • 1080; lat. plenus I ♦ (Sens fort) A ♦ Qui contient toute la quantité possible. 1 ♦ (Choses) Une boîte pleine, presque pleine. ⇒ 1. rempli. La boîte n est pas pleine. Verre plein à ras bord. Valise trop … Encyclopédie Universelle
plein — plein, eine 1. (plin, plè n ) adj. 1° Qui contient tout ce qu il est capable de contenir, par opposition à vide. Une bouteille pleine de vin. • Que Rohaut vainement sèche pour concevoir Comment, tout étant plein, tout a pu se mouvoir, BOILEAU … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
plein — PLEIN, [pl]eine. adj. Qui contient tout ce qu il est capable de contenir. Il est opposé à Vuide. Un muid plein de vin. une bouteille pleine. un verre plein. un vase plein. cela est si plein qu il n y peut rien tenir davantage. cela n est pas… … Dictionnaire de l'Académie française
plein- — ⇒PLEIN , PLEINE , élém. de compos. Élém. entrant dans la constr. de subst. et ayant les valeurs de «totalité, maximum, intensité» de l adj.; le 2e élém. est un subst.; les mots constr. sont des subst., gén. masc. V. plein( )air, plein( )cintre,… … Encyclopédie Universelle
plein — Plein, m. monosyllab. Signifie rempli, non pas à comble, ains à capacité ou mesure, Iusta plenitudine refertus, Il vient du mot Latin Plenus. Pleine, f. penac. Plena, referta, voyez Plein. Plein de grande bonté, prouësse, chevallerie, preud… … Thresor de la langue françoyse
plein — plein·air·ism; plein·air·ist; plein; terre·plein; plein·air·isme; plein·air·iste; … English syllables
Plein — Plein, a. [OF. & F., fr. L. plenus.] Full; complete. [Obs.] Plein remission. Chaucer. {Plein ly}, adv. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Plein de — ● Plein de une très grande quantité de : Il y avait plein de monde. J ai trouvé plein de champignons … Encyclopédie Universelle
plein — terre plein trop plein … Dictionnaire des rimes
Plein — Plein, a. Plan. [Obs.] Chaucer. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Plein — Plein, v. i. & t. To complain. See {Plain}. [Obs.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English