-
41 onverschillig
onverschillig11 [geen verschil uitmakend] immaterial♦voorbeelden:2 hij zat daar met een onverschillig gezicht • he sat there looking completely indifferent/unconcernedzij is me totaal onverschillig • I'm completely indifferent to herhij is onverschillig voor lof/kritiek • he is indifferent to praise/criticism; 〈 informeel〉 praise/criticism leaves him coldII 〈 bijwoord〉♦voorbeelden:————————onverschillig2〈 voorzetsel〉1 regardless of, no matter♦voorbeelden:onverschillig wie/wat/waar/wanneer • regardless of/no matter who/what/where/when -
42 profiteren
♦voorbeelden:zoveel mogelijk profiteren van • make the most of -
43 tentoonspreiden
♦voorbeelden:Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tentoonspreiden
-
44 toespeling
♦voorbeelden:1 toespelingen maken • drop hints, make insinuations -
45 type
2 [model] type♦voorbeelden:een raar type • an odd characterhij is mijn type niet • he's not my type -
46 veranderlijkheid
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > veranderlijkheid
-
47 verdichtsel
-
48 verhollandsen
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
49 vernederlandsen
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > vernederlandsen
-
50 wellust
♦voorbeelden:met wellust • full of lust, voluptuouslymet wellust naar iets/iemand kijken • gloat at something/someone -
51 Filz
〈m.; Filzes, Filze〉♦voorbeelden: -
52 Handlanger
Handlanger〈m.; Handlangers, Handlanger〉 -
53 Hokuspokus
-
54 Horde
Horde〈v.; Horde, Horden〉 -
55 Kasten
Kasten〈m.; Kastens, Kästen of zelden meervoud Kasten〉3 kas, kast, kist 〈bijv. voor een viool〉4 uitstalkast, uithangkast, kastje 〈 aan het gemeentehuis〉10 〈 sport en spel〉doel, goal♦voorbeelden:er hat nicht alle im Kasten • hij is niet goed snik -
56 Klaue
-
57 Kumpan
Kumpan〈m.; Kumpans, Kumpane〉 〈 informeel〉1 makker, kameraad2 〈 pejoratief〉kerel, vent, klant3 〈 pejoratief〉trawant, handlanger, kornuit♦voorbeelden: -
58 Sippschaft
-
59 Sozi
-
60 Teutone
См. также в других словарях:
pejorativ — Adj abwertend per. Wortschatz fach. (20. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. peioratus, dem adjektivischen PPP. von l. peiorāre verschlechtern . Ebenso nndl. pejoratief, ne. pejorative, nfrz. péjoratif, nschw. pejorativ, nnorw. pejorativ.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache