-
1 carotte
carotte [kaarot]〈v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:couleur carotte • oranje, roodpoil de carotte • peenhaarcarotte fourragère • voederwortella politique de la carotte • de zachte lijnf1) wortel2) lokkertje3) bodemmonster -
2 poil
poil [pwaal]〈m.〉♦voorbeelden:des cheveux poil de carotte • peenhaarcouvert de poils • behaardne plus avoir un poil de sec • geen droge draad meer aan het lijf hebben〈 informeel〉 de bon, mauvais poil • goed-, slechtgehumeurdde tout poil, de tous poils • van allerlei slag, van diverse pluimagepoil à gratter • jeukpoederreprendre du poil de la bête • er (weer) bovenop komen〈 informeel〉 au poil! • mieters!〈 informeel〉 être au poil • uitstekend, perfect zijnm1) haar, vacht2) haren [mens]3) haar [plant, borstel]4) pool [tapijt] -
3 cheveux carotte
cheveux carotte -
4 des cheveux poil de carotte
des cheveux poil de carotteDictionnaire français-néerlandais > des cheveux poil de carotte
-
5 poil de carotte
poil de carotte
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский