-
1 складной
opvouwbaar, opklapbaar -
2 camp chair
-
3 collapsible
-
4 convertible
adj. in/omwisselbaar; opvouwbaar--------n. auto met een open dakconvertible1[ kənvə:təbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————convertible2〈bijvoeglijk naamwoord; zelfstandig naamwoord: convertibility〉 -
5 foldaway
adj. opvouwbaar, opklapbaar (bed, stoel e.d)foldaway, foldup1 vouw- ⇒ (op)klap-, opvouwbaar, opklapbaar -
6 folding
adj. opvouwbaar, opklapbaar--------n. plooiing[ foolding]1 vouw- ⇒ opvouwbaar, opklapbaar, klap-♦voorbeelden: -
7 hood
n. hoofdbedekking over de nek en hoofd, capuchon, kap; iets wat op een bedekking lijkt, bedekking; metalen laag dat naar een ventilatiegat leidt en rook en stank (zoals een kap boven de kachel of oven) ; bedekking over de ogen en hoofd van een havik; beweegbare kap die de motor van een auto bedekt; opvouwbaar dak van een auto met open dak, opvouwbaar dak van een koets; (Zoölogie) vlek of kam op de kop van een dier; woonwijk (Afro-Amerikaanse Slang); jonge gangster, jonge herrieschopper[ hoed]5 → hoodlum hoodlum/ -
8 pliant
-
9 plier
plier [plie.ee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 buigen3 dichtklappen ⇒ dichtslaan, sluiten♦voorbeelden:→ bagage¶ plier ses livres, ses affaires • z'n boeken, z'n spullen opbergen♦voorbeelden:1. v1) (door)buigen3) opvouwen4) dichtslaan2. se plierv -
10 складной
adjgener. opvouwbaar, samenklapbaar -
11 collapse
n. in elkaar storten; (in computers) opvouwen, het onzichtbaar maken van sub-directories zodat alleen het niveau van de huidige directory zichtbaar is--------v. in elkaar stortencollapse1[ kəlæps] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 inzinking ⇒ collaps, verval van krachten4 mislukking ⇒ fiasco, misslag————————collapse21 in(een)storten ⇒ in(een)vallen, in elkaar zakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in(een) doen storten ⇒ in(een) doen vallen, in elkaar doen zakken -
12 diptych
-
13 fold
n. vouw, plooi; kooi, kudde; schuur; kudde (van gelovigen)--------v. vouwen; plooien,; ontvouwen; ontplooien; kaften; handenvouwenfold1[ foold]1 vouw ⇒ plooi, kronkel(ing), kreukIII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:1 return to the fold • in de schoot der kerk/van zijn familie terugkeren————————fold2♦voorbeelden:1 fold out • uitvouwbaar/uitklapbaar zijn→ fold up fold up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉6 beëindigen ⇒ ophouden met, sluiten♦voorbeelden:1 fold away • opvouwen, opklappenfold back • terugslaan, omslaanfold someone in one's arms • iemand in zijn armen sluiten→ fold up fold up/ -
14 foldup
-
15 go-cart
go-cart -
16 bendy
adj. (Brits-Engels) met veel krommingen; kan gemakkelijk verbogen worden; opvouwbaar, flexibel; veerkrachtig -
17 collapsable
adj. in staat uit elkaar te vallen; kan uiteen vallen, opvouwbaar -
18 collapsibility
n. opvouwbaar, instortbaar -
19 foldable
adj. op te vouwen, opvouwbaar--------adj. te vouwen, te buigen, kan gevouwd worden -
20 décapotable
décapotable [deekaapottaabl]〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉1 een afneembaar, opvouwbaar dak bezittend♦voorbeelden:fcabriolet, wagen met afneembaar dak
Страницы
- 1
- 2