-
1 Fabel
Fabel〈v.; Fabel, Fabeln〉♦voorbeelden: -
2 auffahren
auffahren4 opschrikken, opspringen5 opvliegen, opstuiven6 naar boven komen, opstijgen♦voorbeelden:auf einen Wagen auffahren • tegen een auto botsen, oprijden4 aus seinen Gedanken, dem Schlaf auffahren • uit zijn gedachten, zijn slaap opschrikkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kapot-, stukrijden♦voorbeelden:1 Erde, Kies auffahren • aarde, kiezel aanvoeren en afladen -
3 auffüllen
-
4 auftischen
-
5 jemandem eine Fabel aufbinden
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem eine Fabel aufbinden
-
6 servieren
servieren1 serveren, opdienen ⇒ voorzetten
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский