-
121 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
122 combinaison
combinaison [kõbienezzõ]〈v.〉4 overall♦voorbeelden:trouver une combinaison pour en sortir • een foefje bedenken1. f1) verbinding, combinatie2) plan, opzet3) foefje, truc4) onderjurk5) overall2. combinaisonsf pl -
123 copain
copain [koppẽ],copine [koppien]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉 〈 informeel〉1 vriend(je), vriendin(netje) ⇒ (school)kameraad, makker, maat♦voorbeelden:ils sont très copains • zij zijn beste maatjesm (f - copine)vriend(je)/vriendin(netje), makker, maat -
124 dévot
-
125 éblouir
éblouir [eebloe.ier]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:éblouir qn. par ses promesses • iemand gouden bergen belovenv1) verblinden2) verbluffen, fascineren -
126 fini
fini [fienie]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 klaar ⇒ af, ten einde, op3 voorbij ⇒ vergaan, verdwenen♦voorbeelden:c'est fini et bien fini • het is voor eens en voor altijd afgelopenil est fini • hij heeft afgedaanadj1) af, klaar2) afgewerkt3) voorbij4) volslagen5) eindig, beperkt -
127 ignare
ignare [ienjaar]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉 〈 pejoratief〉♦voorbeelden:1 il est ignare en … • hij heeft geen flauw benul van …un(e) ignare • weetniet, onbenuladjdom, onwetend -
128 intéressant
intéressant [ẽteeressã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 interessant ⇒ de belangstelling waard, boeiend2 belangrijk ⇒ belangwekkend, de moeite waard♦voorbeelden:faire l' intéressant • zich aanstellenfaire l' intéressant • belangrijk doenadj1) interessant3) voordelig
Страницы