-
1 abjure
-
2 banish
v. verbannen; wegzenden[ bænisj] 〈zelfstandig naamwoord: banishment〉♦voorbeelden: -
3 deny
v. tegenspreken; niet erkennen; er niets mee te maken hebben♦voorbeelden:2 John denies himself/his children nothing • John ontzegt zichzelf/zijn kinderen nietshe has always denied himself • hij heeft zichzelf nooit iets gegund -
4 forbid
-
5 inhibit
-
6 interdict
n. verbod; interdict, schorsing--------v. verbieden; schorseninterdict1[ - dikt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————interdict2 -
7 lock out workmen
lock out workmen -
8 lock
n. slot; sluis; lok--------v. sluiten; in sluis opsluiten; stoppen; samenbinden; opgenomen wordenlock17 〈 rugby〉voorwaartse in de tweede/derde rij van de scrum♦voorbeelden:1 her golden locks • haar gouden lokken/haar¶ lock, stock, and barrel • in zijn geheel, alles inbegrepen————————lock21 sluiten ⇒ gesloten/vergrendeld (kunnen) worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 the child had locked himself in/out • het kind had zichzelf ingesloten/buitengesloten -
9 refuse oneself nothing
-
10 refuse
n. uitschot, afval, vuilnis--------v. weigeren; uitstellenrefuse1[ refjoe:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————refuse21 weigeren ⇒ afslaan, afwijzen♦voorbeelden:the horse refused the obstacle • het paard weigerde de hindernis te nemenrefuse a request • op een verzoek niet ingaanthe motor refuses to start • de motor wil niet startenrefuse oneself nothing • zich niets ontzeggen -
11 sacrifice
n. offer; opoffering; slachting (offer); konsessie; verlies--------v. opofferen; met verlies verkopensacrifice1[ sækriffajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 offer ⇒ offerande, het offeren2 opoffering ⇒ offer, het op/prijsgeven♦voorbeelden:2 he made many sacrifices to finish his studies • hij ontzegde zich veel om zijn studie af te kunnen maken————————sacrifice2♦voorbeelden:1 offeren ⇒ aanbieden, opdragen2 opofferen ⇒ opgeven, zich ontzeggen♦voorbeelden:he sacrificed his life to save her • hij waagde zijn leven om haar te redden -
12 shut out of
shut out of -
13 shut
adj. dicht--------v. sluiten, op slot doen; dichtdoen; dicht maken; dichtdoen ("een oogje dichtdoen"); sluiten (oren)shut1[ sjut] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:————————shut21 sluiten ⇒ dichtgaan, dichtslaan/klappen; 〈 figuurlijk〉 stopgezet worden 〈 bijvoorbeeld bedrijf〉, dicht/toe zijn♦voorbeelden:the door shuts badly • de deur sluit niet goedthe factory shuts down for a fortnight this summer • de fabriek gaat van de zomer twee weken dichtthe door shuts to • de deur gaat helemaal dicht→ shut up shut up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 sluiten ⇒ dichtdoen, dichtslaan/klappen/draaien♦voorbeelden:shut one's eyes/ears/mind to something • iets niet willen zien/horen/wetenshut in by mountains • door bergen ingeslotenshut off the water/gas • het water/gas afsluitenlive shut off from society • van de maatschappij afgezonderd levenshut the door to • de deur (pot)dicht doenshut out of • de toegang ontzeggen totshut someone into a room • iemand in een kamer opsluiten→ shut up shut up/ -
14 denied him his rights
van zijn rechten ontzeggen -
15 denyingly
adv. ontkennen, ontzeggen; verloochenen
См. также в других словарях:
Wasser — Bis dahin läuft noch viel Wasser den Berg (Bach) hinunter (auch: den Rhein, Main, die Elbe u.a. hinunter – je nach der Landschaft wechselt in der Redensart der Fluß): es wird noch viel Zeit vergehen, bis das Erwartete eintritt; niederdeutsch ›Bet … Das Wörterbuch der Idiome
Wasser — 1. Alle kleinen Wasser laufen in die grossen. – Simrock, 11227; Körte, 6528; Braun, I, 4928. »Die kleinen Wasser allgemein laufen in die grossen hinein.« Die Russen: Das Wasser, was die Ladoga der Newa gibt, gibt die Newa dem Finnischen Meerbusen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon