-
1 ontzaglijk
♦voorbeelden:ontzaglijk veel drinken • boire comme un trouontzaglijk veel eten • manger comme un ogreontzaglijk veel geld uitgeven • dépenser un argent fouhij ging ontzaglijk tekeer • il fit une vie de tous les diables -
2 ontzaglijk
♦voorbeelden:2 een ontzaglijke blunder • a stupendous/whopping blunderII 〈 bijwoord〉1 [in hoge mate] awfully♦voorbeelden:hij ging ontzaglijk te keer • he kicked up a tremendous fuss -
3 ontzaglijk
неизмеримый; величественный* * *прил.общ. грозный, громадный, ужасно, огромный, очень -
4 ontzaglijk
adj. awesome, awful, colossal, formidable, prodigious, portentous--------adv. awfully, colossally -
5 ontzaglijk
kocaman adj -
6 ontzaglijk
énorme, formidable, immense -
7 ontzaglijk veel drinken
ontzaglijk veel drinken -
8 ontzaglijk veel eten
ontzaglijk veel eten -
9 ontzaglijk veel geld uitgeven
ontzaglijk veel geld uitgeven -
10 ontzaglijk veel
ontzaglijk veelVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ontzaglijk veel
-
11 hij ging ontzaglijk tekeer
-
12 hij ging ontzaglijk te keer
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij ging ontzaglijk te keer
-
13 golem
ontzaglijk -
14 immense
-
15 incalculable
incalculable [ẽkaalkuulaabl]1 ontzaglijk veel ⇒ onberekenbaar (veel), ontelbaaradj1) onberekenbaar, onvoorspelbaar -
16 грозный
adjgener. ontzaglijk, geducht, ontzagwekkend -
17 громадный
adj1) gener. oneindig, ontzaglijk, ontzettend, ruim, duizelingwekkend, formidabel, geducht, geweldig, hemelsbreed, immens, machtig2) colloq. piramidaal -
18 огромный
adj1) gener. vervaarlijk, geducht, geweldig, machtig, massaal, onnoembaar, onnoemelijk, onnoemlijk, allemachtig, allemenselijk, bovenmenselijk, duizelingwekkend, enorm, formidabel, grenzeloos, grondeloos, immens, kolossaal, oneindig, onmetelijk, ontzaglijk, ontzettend, reusachtig, reuze, reuzig, ruim2) colloq. piramidaal -
19 очень
adv1) gener. (красивый, большой) ontiegelijk, fijntjes, heel, mooi, zeer, allemachtig, allemenselijk, bar, bitter, deerlijk, liederlijk, machtig, miserabel, erg, hard, hartstikke, hogelijk, hoogst, ijselijk, mirakel, ontzaglijk, schrikkelijk, smoor, smoorlijk, super, vreeslijk, vreselijk, wat2) avunc. luizig3) belg. kei (kei goed, kei veel) -
20 ужасно
advgener. bar, godvergeten, ontzaglijk, ontzettend, schrikkelijk, vreeslijk, vreselijk, beestachtig, beestig, bijster, crimineel, ijselijk, smoor, smoorlijk, stierlijk
- 1
- 2