-
1 rail
rail [raaj]〈m.〉1 rail♦voorbeelden:1 rail de rideau • gordijnrail, -roederail (de sécurité) • vangrail〈 figuurlijk〉 remettre sur les rails • weer op gang helpen, weer op het goede spoor zettensortir des rails • ontsporenpar rail • per trein, per spoor————————rail (de sécurité)m1) rail2) treinverkeer, -vervoer -
2 dérailler
dérailler [deeraajee]〈 werkwoord〉 -
3 sortir des rails
sortir des rails
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский