-
1 liverish
adj. een leverziekte hebbend, geïrriteerd♦voorbeelden: -
2 queasy
-
3 sick
adj. ziek; ziekelijk; misselijk; overgevend; ziek (i. betekenis van "er genoeg van hebbend"); verlangend; besmet (oogst)--------n. zieken (+the)sick1————————sick2♦voorbeelden:a sick mind • een ziekelijke geestII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 wee ⇒ onpasselijk/misselijk makend♦voorbeelden:♦voorbeelden:〈 voornamelijk Brits-Engels〉 be sick • overgeven, brakenturn sick • misselijk worden/makenbe worried sick • doodongerust zijnyou make me sick! • je doet me walgen!I am sick at heart • ik ben diepbedroefdI am sick of the sight of it • ik word misselijk als ik het zie¶ sick to death of someone/something • iemand/iets spuugzat zijnsick with envy • groen van nijd
См. также в других словарях:
unpäßlich — Adj erw. stil. (17. Jh.) Hybridbildung. Aus ndd. to passe sīn, das zu passen angemessen, gelegen sein gehört, als negierende Zusammenrückung. Ebenso nndl. onpasselijk, ndn. upasselig, nnorw. upasselig. deutsch s. un , s. passen … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache