-
21 abweichen
abweichen1〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 af-, losweken————————abweichen2♦voorbeelden: -
22 antoben
antobenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden: -
23 bumsen
bumsen〈 informeel〉I 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 naaien, neuken2 〈 sport en spel〉schieten, knallen♦voorbeelden: -
24 hacken
hacken1〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————hacken2 -
25 lecken
leckenII 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
26 nachschlagen
-
27 nachsuchen
-
28 operieren
operieren -
29 panschen
panschenII 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉 -
30 schlabbern
schlabbern -
31 schlammen
schlammenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉 -
32 sprengen
sprengenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord; haben〉1 opblazen, laten springen2 openbreken ⇒ met geweld openen, verbreken, forceren3 (be)sproeien, sprenkelen♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 den Rahmen sprengen • buiten het kader gaan, het kader te buiten gaanetwas in die Luft sprengen • iets de lucht injagen, opblazen -
33 summen
summenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 zoemen, gonzen ⇒ suizen; brommen♦voorbeelden: -
34 tippen
tippen1 tikken, typen2 meedoen aan de lotto of toto ⇒ wedden, gokken♦voorbeelden:2 auf eine Sache tippen • iets denken, vermoeden -
35 träufeln
träufelnII 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉 -
36 turnen
turnenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉 -
37 wachsen
wachsen11 groeien, groter worden 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ wassen, toenemen, stijgen♦voorbeelden:der Mond wächst • het is wassende maansie ist gut gewachsen • zij heeft een goed figuurnoch im Wachsen (begriffen) sein • nog in de groei, aan 't groeien zijn————————wachsen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉 -
38 überstechen
-
39 drängen
drängen3 aandringen, aansporen♦voorbeelden:zum Aufbruch drängen • aansporen om te vertrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemanden in die Defensive drängen • iemand tot het defensief dwingenzur Seite drängen • aan de kant duwen♦voorbeelden:sich durch die Menge drängen • naar voren dringenIV 〈 onpersoonlijk werkwoord〉 -
40 durchkämpfen
durchkämpfen11 doorvechten, blijven vechtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————durchkämpfen2
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
onovergankelijk+werkwoord
Страницы