-
1 disprove
v. weerleggen, onjuistheid aantonen[ disproe:v]1 weerleggen ⇒ de onwaarheid/onjuistheid aantonen van -
2 falsify
v. vervalsen; oplichten; afbreken, ondermijnen (van een theorie); afleggen van een valse verklaring[ fo:lsiffaj] 〈falsified; zelfstandig naamwoord: falsification〉 -
3 falsity
-
4 impropriety
n. ongepastheid; onfatsoenlijkheid[ imprəprajjətie] 〈meervoud: improprieties〉 -
5 faultiness
n. onjuistheid, verkeerdheid, gebrek, defect -
6 impreciseness
n. onjuistheid, onnauwkeurigheid -
7 improperness
n. ongeschiktheid, onbehoorlijkheid; onjuistheid -
8 incorrectness
n. onjuistheid -
9 wrongness
n. onjuistheid; onrecht; onfatsoenlijkheid
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский