-
1 ongeduld
♦voorbeelden:trappelen van ongeduld • brûler d'impatience -
2 ongeduld
o -
3 branden van ongeduld
branden van ongeduld -
4 de kinderen stonden te trappelen van ongeduld
de kinderen stonden te trappelen van ongeduldDeens-Russisch woordenboek > de kinderen stonden te trappelen van ongeduld
-
5 groeiend ongeduld
groeiend ongeduld -
6 in, met ongeduld afwachten
in, met ongeduld afwachten -
7 tekenen van ongeduld geven
tekenen van ongeduld geven -
8 trappelen van ongeduld
trappelen van ongeduld -
9 zijn ongeduld beteugelen
zijn ongeduld beteugelen -
10 zitten te popelen van ongeduld
zitten te popelen van ongeduld -
11 beteugelen
1 brider♦voorbeelden:een oproer beteugelen • réprimer une émeutezijn woede beteugelen • dompter sa rage -
12 branden
1 [algemeen] brûler2 [m.b.t. lamp] être allumé3 [m.b.t. lichaamsdelen] piquer♦voorbeelden:brandende hitte • chaleur brûlantemijn hoofd brandt • j'ai la tête brûlanteeen brandend huis • une maison en flammesde kachel brandt lekker • le poêle brûle bienbrandende liefde • amour ardenteen brandende sigaar • un cigare qui se consumeeen brandend vraagstuk • une question brûlantede zon brandt • le soleil tape (dur)brandend heet • brûlanthij is brandend nieuwsgierig • il est d'une curiosité dévorantehet vuur brandend houden • entretenir le feucognac brandt in de keel • le cognac brûle la gorgehet geld brandt in zijn zak • l'argent lui brûle les doigtsde vraag brandde mij op de lippen • la question me brûlait la langueik brand van (de) dorst • je meurs de soifbranden van ongeduld • brûler d'impatienceII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] brûler2 [koffie, cacao, tabak] torréfier3 [alcohol] distiller4 [vastleggen] graver (dans)5 [door vuur bezeren] se brûler♦voorbeelden:1 een gat in een kleed branden • faire un trou dans un tapis (avec une cigarette, etc.)gebrande pinda's • cacahuètes grilléeswierook branden • brûler de l'encenshet brood is zwart gebrand • le pain est carbonisézich aan de kachel branden • se brûler au poêlezich aan brandnetels branden • se piquer aux orties -
13 groeien
2 [toenemen] grandir♦voorbeelden:zij is zes pond gegroeid • elle a pris trois kilosgroeien en bloeien • prospérerzijn baard laten groeien • laisser pousser sa barbehet kind moet er nog van groeien • laissez manger cet enfant, il doit encore grandirwat ben je gegroeid! • comme tu as grandi!bramen groeien in het wild • les mûres poussent à l'état sauvage〈m.b.t. personen〉 uit elkaar groeien • s'éloigner, s'écarteruit zijn kleren groeien • grandir au point que les vêtements ne vont pluser zal een goede lerares uit haar groeien • elle fera un bon professeurhet groeien • la croissance→ link=hoofd hoofdmen zag de stapel groeien • on voyait la pile grandir -
14 popelen
-
15 teken
♦voorbeelden:een teken des tijds • un signe des tempsgeheimzinnige tekens • signes mystérieuxdat is een goed teken • c'est bon signedit is een veeg teken • c'est de mauvais auguretekenen van ongeduld geven • donner des signes d'impatienceeen teken geven om te beginnen • faire signe de commencertekenen die wijzen op … • des signes qui indiquent …, des signes de 〈+ zelfstandig naamwoord〉dat is een teken aan de wand • cela ne présage rien de bononze tijd staat in het teken van de computer • notre époque est placée sous le signe de l'ordinateurten teken van rouw • en signe de deuildat is een teken dat er regen komt • c'est signe qu'il va pleuvoir -
16 toch
1 [desondanks] cependant2 [eigenlijk] au fond3 [inderdaad] effectivement4 [ter versterking van een uitspraak; uitdrukking van schrik, verbazing, ongeduld] donc5 [nu eenmaal] de toute façon6 [om aan te geven dat men bevestiging verwacht] non?7 [immers] en effet8 [per slot van rekening] en fin de compte♦voorbeelden:1 hoe graag ik ook zou gaan, ik blijf toch thuis • quelle que soit mon envie d'y aller, je resterai quand même à la maison2 nee hoor, of ja, toch wel • non, non, ou plutôt, oui3 toch maar goed dat hij met hem is meegegaan • effectivement, c'est heureux qu'il l'ait accompagné4 jongen toch, hoe kan je dat nou doen! • mais enfin, comment peux-tu faire une chose pareille!waar blijven ze toch? • mais où sont-ils donc?zij had me toch een wagen! • elle avait une de ces voitures!kom toch binnen • entrez doncwaar was je toch? • mais où donc étais-tu?het wordt toch niks • cela ne donnera rien de toute façon6 dat is toch belachelijk? • mais c'est se moquer du monde!ja toch? • non?nee toch? • c'est pas vrai!8 dat pand is toch nog verkocht • finalement, cet immeuble a été vendu -
17 trappelen
2 [de benen optrekken en weer uitstrekken] gigoter♦voorbeelden:met de voeten trappelen • piétinertrappelen van kou • piétiner de froid -
18 verrek
См. также в других словарях:
Ungeduld — 1. Ein Centner Ungeduld lindert das Kreuz nicht um ein Quentlein. Lat.: In ruce se cruciat mage, qui se opponit eidem. (Binder II, 1416.) 2. Keine Ungeduld dämpft des Glückes Schuld. 3. Tausend Centner vngedult helffen im Creutz nicht ein härlein … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon