-
1 mind
n. geest; verstand; hersenen; gedachte; herinneringsvermogen; opinie; wil--------v. er iets op tegen hebben; oppassen; letten op; voorzichtig zijn; er spijt van hebben; zich herinnerenmind1[ majnd]♦voorbeelden:speak one's mind • zijn mening zeggenin my mind • naar mijn meningbe in/of the same/one/a mind (on/about) • dezelfde mening toegedaan zijn (over)be in two minds (about) • het met zichzelf oneens zijn (omtrent)she is still of the same mind • zij is nog altijd dezelfde mening toegedaanto my mind • volgens mij2 nothing is further from my mind! • ik denk er niet aan!change one's mind • zich bedenkenmake up one's mind • tot een besluit komen2 verstand3 wil ⇒ lust, zin(nen)5 gevoel♦voorbeelden:have something on one's mind • iets op zijn hart hebbenwhat's on your mind? • waarover loop je te piekeren?drive someone out of his mind • iemand gek makenlose one's mind • gek wordenhave something in mind • iets van plan zijncross/enter one's mind • bij iemand opkomenget/put out of one's mind • uit zijn hoofd zettengive/put/set/turn one's mind to • zijn aandacht richten opread someone's mind • iemands gedachten lezenset one's mind to something • zich ergens op concentrerenit'll take my mind off things • het zal mij wat afleidenhis mind is on women • hij is met zijn gedachten bij de vrouwtjescast one's mind back (to) • terugblikken (op)come/spring to mind, come into one's mind • te binnen schietenkeep in mind • niet vergetenit slipped my mind • het is mij ontschotenwhom do you have in mind? • aan wie denk je?〈 informeel〉 it blew my mind • het verbijsterde me, ik stond er paf van————————mind2[ majnd]♦voorbeelden:→ mind out mind out/1 bezwaren hebben (tegen) ⇒ erop tegen zijn, zich storen aan♦voorbeelden:would you mind ringing? • zou je 's willen opbellen?would you mind? • zou je 't erg vinden?if you don't mind • als je er geen bezwaren tegen hebtI don't mind him • hij hindert me niet1 denken aan ⇒ bedenken, letten op2 zorgen voor ⇒ oppassen, bedienen♦voorbeelden:mind one's own business • zich met zijn eigen zaken bemoeiennever (you) mind • het gaat je niet aannever mind the expense • de kosten spelen geen rolnever mind what your father said • ongeacht wat je vader zei2 he couldn't walk, never mind run • hij kon niet lopen, laat staan rennen -
2 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/
См. также в других словарях:
no … nothing to speak of — no …/nothing to ˈspeak of idiom such a small amount that it is not worth mentioning • They ve got no friends to speak of. • She s saved a little money but nothing to speak of. Main entry: ↑speakidiom … Useful english dictionary
nothing to speak of — there is not anything to mention, no important thing to talk about … English contemporary dictionary
speak — [ spik ] (past tense spoke [ spouk ] ; past participle spo|ken [ spoukən ] ) verb *** ▸ 1 talk about something or to someone ▸ 2 use voice to talk ▸ 3 talk particular language ▸ 4 give formal speech ▸ 5 express ideas/thoughts ▸ 6 talk on… … Usage of the words and phrases in modern English
speak — W1S1 [spi:k] v past tense spoke [spəuk US spouk] past participle spoken [ˈspəukən US ˈspou ] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(in conversation)¦ 2¦(say words)¦ 3¦(language)¦ 4¦(formal speech)¦ 5¦(express ideas/opinions)¦ 6 so to speak 7 speak your mind … Dictionary of contemporary English
Nothing — None redirects here. For other uses, see None (disambiguation). For other uses, see Nothing (disambiguation). Nothing is no thing,[1] denoting the absence of something. Nothing is a pronoun associated with nothingness,[1] is also an adjective,… … Wikipedia
speak — v. (past spoke; past part. spoken) 1 intr. make articulate verbal utterances in an ordinary (not singing) voice. 2 tr. a utter (words). b make known or communicate (one s opinion, the truth, etc.) in this way (never speaks sense). 3 intr. a (foll … Useful english dictionary
speak — [[t]spi͟ːk[/t]] ♦ speaks, speaking, spoke, spoken 1) VERB When you speak, you use your voice in order to say something. He tried to speak, but for once, his voice had left him... He speaks with a lisp... [V to/with n] I rang the h … English dictionary
speak — /spi:k/ verb past tense spoke past participle spoken 1 IN CONVERSATION (intransitive always + adv/prep) to talk to someone about something or have a conversation: speak to sb about sth: I intend to speak to the manager about the way I have been… … Longman dictionary of contemporary English
nothing — /ˈnʌθɪŋ / (say nuthing) pronoun 1. no thing; not anything; naught: say nothing. 2. that which is non existent. –noun 3. something or someone of no importance or quality: he is a complete nothing. 4. a trivial matter or remark: to exchange… …
speak*/*/*/ — [spiːk] (past tense spoke [spəʊk] ; past participle spoken [ˈspəʊkən] ) verb 1) to talk to someone about something We spoke yesterday.[/ex] I phoned your office and spoke to your assistant.[/ex] Let me speak with Jennifer and see what she… … Dictionary for writing and speaking English
not\ to\ speak\ of — • not to mention • not to speak of • to say nothing of Without ever needing to speak of; in addition to; besides. Used to add something to what you have said or explained. Dave is handsome and smart not to mention being a good athlete. They have… … Словарь американских идиом