-
1 nondescript
adj. nietszeggend, onbeduidend--------n. niet te beschrijven persoon; nietszeggend iemand[ - diskript]1 non-descript ⇒ niet/moeilijk te beschrijven -
2 insipid
-
3 lame
adj. mank, kreupel; onbevredigend, nietszeggend--------v. mank (kreupel) maken; verlammenlame1[ leem] 〈bijvoeglijk naamwoord; lamer; lameness〉♦voorbeelden:¶ lame duck • slappeling; zielige/behoeftige figuur; noodlijdend bedrijf; 〈 Amerikaans-Engels〉 demissionair functionaris————————lame2〈 werkwoord〉 -
4 ничего не говорящий
advgener. nietszeggendRussisch-Nederlands Universal Dictionary > ничего не говорящий
-
5 ничего не значащий
advgener. nietsbetekenend, nietszeggendRussisch-Nederlands Universal Dictionary > ничего не значащий
-
6 bland
-
7 empty
adj. leeg--------v. ledigenempty1[ em(p)tie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: empties〉♦voorbeelden:————————empty2〈bijvoeglijk naamwoord; emptier〉♦voorbeelden:empty of • zonder, verstoken van————————empty3〈 emptied〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
8 lamé
adj. mank, kreupel; onbevredigend, nietszeggend--------v. mank (kreupel) maken; verlammen[ la:mee]1 lamé -
9 meaningless
adj. zonder enige betekenis; onduidelijk; zonder smaak, smakeloos[ mie:ningləs] 〈 meaninglessness〉2 zinloos -
10 nonentity
n. onbetekenend(e persoon/zaak), onbenul[ nonnentətie] 〈meervoud: nonentities〉1 onbetekenend(e) persoon/zaak ⇒ onbenul, nietszeggend persoon -
11 vacuous
adj. leeg; zonder inhoud -
12 empty gesture
een nietszeggend gebaar -
13 inexpressive
adj. zonder uitdrukking; nietszeggend -
14 insipience
n. banaliteit, nietszeggend zijn -
15 lamely
adv. onbevredigend, nietszeggend -
16 vacuolation
n. Een leegte scheppen; nietszeggend zijn -
17 creux
creux1 [kreu]〈m.〉2 holte ⇒ kuiltje, verdieping♦voorbeelden:1 avoir un creux dans l'estomac • honger, een lege maag hebbencreux de la voile • buik van het zeil————————creux2 [kreu]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉♦voorbeelden:joues creuses • ingevallen wangen3 tête creuse • leeghoofd, oppervlakkig iemandvoix creuse • holle, diepe stem1. m1) holte, uitholling, inzinking2) kuiltje, verdieping3) dal, dieptepunt [economie, politiek]2. creux/-euseadj -
18 froid
froid1 [frwaa]〈m.〉1 kou♦voorbeelden:1 un froid de canard, de chien, de loup • ijzige, bittere kouavoir froid aux mains • koude handen hebbenla saison des grands froids • het koude jaargetijdefroid noir • ijzige, bittere kouvert de froid • blauw van de kouavoir froid • het koud hebbencela me fait froid dans le dos • de koude rillingen lopen ervan over mijn rugil fait froid • het is koudle temps se met au froid • het wordt koudjeter un froid • een pijnlijke stilte teweegbrengen————————froid2 [frwaa]2 onbewogen ⇒ onverstoorbaar, gereserveerd♦voorbeelden:1. m1) kou2) verkoudheid2. adj1) koud, koel2) onbewogen, onverstoorbaar3) zonder gevoel/expressie [kunst] -
19 futile
-
20 insignifiant
insignifiant [ẽsienjiefjã]1 onbeduidend ⇒ onbetekenend, nietszeggend2 te verwaarlozen ⇒ klein, te veronachtzamen♦voorbeelden:1 chose insignifiante • bagatel, kleinigheidadj1) onbeduidend, onbetekenend
Страницы
- 1
- 2