-
1 abknallen
-
2 abschießen
abschießen2 afschieten ⇒ neerschieten, neerhalen♦voorbeelden:¶ 〈informeel; schertsend〉 zum Abschießen aussehen • er (erg) belachelijk, potsierlijk uitzien -
3 erlegen
-
4 herabschießen
-
5 herunterholen
-
6 niederfahren
-
7 niederschießen
niederschießen -
8 niederstoßen
-
9 niederstrecken
-
10 wegputzen
wegputzen -
11 zusammenschießen
zusammenschießen1 in puin schieten, neerschieten
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
