-
41 doigt
doigt [dwaa]〈m.〉1 vinger3 vingerdikte ⇒ vingerbreedte, beetje♦voorbeelden:1 avoir des doigts de fée • gouden handen hebben, zeer handig zijndoigt de pied • teendoigts boudinés • worstvingerspetit doigt • pinkvous avez mis le doigt dessus • u hebt de spijker op de kop geslagense compter sur les doigts de la main • op de vingers van één hand te tellen zijnconduire qn., mener qn., faire marcher qn. au doigt et à l'oeil • iemand naar zijn pijpen laten dansenl'argent lui coule des doigts • het geld glijdt, vliegt hem, haar door de vingersmon petit doigt me l'a dit • dat hebben de kaboutertjes me verteldêtre comme les deux doigts de la main • innig bevriend, boezemvriend(inn)en zijnne rien faire de ses dix doigts • geen steek uitvoerense ficher, se fourrer, se mettre le doigt dans l'oeil (jusqu'au coude) • het bij het verkeerde eind hebbens'en lécher les doigts • zijn vingers erbij aflikkenne pas lever, ne pas bouger, ne pas remuer le petit doigt • geen vinger uitstekenmettre le doigt dans l'engrenage • niet meer terug kunnenmettre le doigt sur la difficulté • de moeilijkheid vindenmettre le doigt sur la plaie • de vinger op de wonde leggeny mettre les quatre doigts et le pouce • begerig grijpenmontrer du doigt • aanwijzen; met de vinger nawijzense mordre les doigts • zich verbijten, spijt hebben als haren op zijn hoofd (van)obéir, marcher au doigt et à l'oeil • stipt gehoorzamentoucher qc. du doigt • iets duidelijk (laten) zientoucher du doigt le but, la fin • zeer dicht bij het doel zijnà un doigt, deux doigts de • vlak bijêtre à deux doigts de la mort, de sa perte • de dood voor ogen hebben, op sterven na dood zijn; aan de rand van de afgrond staanm1) vinger, teen2) klauw -
42 avant
avant1 [aavã]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 voorkant ⇒ voorstuk, voorste deel3 voorhoedespeler ⇒ aanvaller, spits♦voorbeelden:asseyez-vous à l'avant • gaat u voorin zitten→ traction————————avant2 [aavã]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 van tevoren ⇒ eerder, eerst♦voorbeelden:1 d' avant • ervoor, daarvoorplus avant • steeds verder, meeren avant • naar voren, vooruit, voorwaartsse mettre en avant • zich op de voorgrond plaatsen→ marche————————avant3 [aavã]〈 voorzetsel〉1 voor♦voorbeelden:1 avant cela • daarvooravant peu • binnenkortne faites rien avant d' avoir reçu ma lettre • doe niets voordat u mijn brief ontvangen hebt, alvorens mijn brief ontvangen te hebben1. m1) voorkant2) voorhoede, front3) aanvaller, spits2. adjvoorste, voor-3. adv1) van tevoren, eerder, eerst2) vooraan, vooruit, voorwaarts4. prép 5. avant deprép6. avant queconj -
43 mesure
mesure [məzuur]〈v.〉♦voorbeelden:1 mesure de capacité • inhoudsmaat; maat(beker)mesures de longueur • lengtematenla mesure est comble • de maat is volêtre sans commune mesure • niets met elkaar gemeen hebbendonner sa mesure, la mesure de son talent • laten zien wat men kanà la mesure de • evenredig aanà mesure que • naarmatejuger les autres à sa mesure • anderen naar zichzelf beoordelendans la mesure du possible • voor zover mogelijkdans une large mesure • grotendeelsdans la mesure où • voor zoversur mesure • op maatpasser toute mesure • alle perken te buiten gaanoutre mesure • bovenmatig, buitensporigsans mesure • mateloos, grenzeloosavec mesure • gematigd, met matebattre la mesure • de maat slaanen mesure • op, in de maatf1) maat2) meting3) maatstaf4) gematigdheid, evenwicht5) maatregel -
44 mesuré
mesure [məzuur]〈v.〉♦voorbeelden:1 mesure de capacité • inhoudsmaat; maat(beker)mesures de longueur • lengtematenla mesure est comble • de maat is volêtre sans commune mesure • niets met elkaar gemeen hebbendonner sa mesure, la mesure de son talent • laten zien wat men kanà la mesure de • evenredig aanà mesure que • naarmatejuger les autres à sa mesure • anderen naar zichzelf beoordelendans la mesure du possible • voor zover mogelijkdans une large mesure • grotendeelsdans la mesure où • voor zoversur mesure • op maatpasser toute mesure • alle perken te buiten gaanoutre mesure • bovenmatig, buitensporigsans mesure • mateloos, grenzeloosavec mesure • gematigd, met matebattre la mesure • de maat slaanen mesure • op, in de maatadj1) gemeten2) regelmatig, afgemeten3) bedachtzaam -
45 monde
monde [mõd]〈m.〉1 wereld ⇒ heelal, kosmos2 wereld ⇒ aardbol, planeet♦voorbeelden:il y a un monde entre les deux frères • er is een hemelsbreed verschil tussen de twee broersc'est un monde! • dat is kras!c'est un monde que ce travail • dit is een buitengewoon veelomvattend werkl'autre monde • het hiernamaalsde l'autre monde • van het hiernamaals, uit een ver verleden, uit het jaar nulavoir des idées de l'autre monde • er ouderwetse ideeën op na houdendans le monde entier • in, over de hele wereldcourir le monde • veel reizenil n'est plus de ce monde • hij is heengegaanexpédier, envoyer qn. dans l'autre monde • iemand naar de andere wereld helpenpasser dans l'autre monde • stervenainsi va le monde • zo gaat het in de werelddu train où va le monde • als de dingen zo doorgaanfaire, donner tout au monde pour • er alles voor over hebben omje ne le ferais pour rien au monde • ik zou dat voor geen geld doenmettre un enfant au monde • een kind ter wereld brengenvenir au monde • ter wereld komenêtre seul au monde • alleen op de wereld staande par le monde • overal ter wereldc'est le meilleur homme du monde • het is een bovenste beste manêtre le mieux du monde avec qn. • op zeer goede voet met iemand staantu es fâché? pas le moins du monde • ben je boos? niet in het minstdepuis que le monde est monde • sinds mensenheugenis→ tourle monde antique • de Oudheidle grand monde • de hoogste kringenêtre du même monde • uit hetzelfde milieu komenle petit monde • de kinderenc'est le monde renversé, à l'envers • dat is de omgekeerde wereldle tiers monde • de derde wereldmourir au monde • de wereld verzakenquitter le monde • in het klooster gaanvivre dans le monde • midden in de wereld staan4 le beau monde • de uitgaande wereld, de grote wereldle monde est méchant • de mensen zijn slechttout le monde • iedereenil y a un monde fou • er zijn ontzettend veel mensenconnaître son monde • zijn pappenheimers kennenc'est se moquer du monde • dat is wel heel brutaal¶ (pas) le moins du monde • in het minst niet, allerminstm1) wereld2) mensen -
46 pouvoir
pouvoir1 [poevwaar]〈m.〉2 macht ⇒ invloed, gezag, regering3 volmacht ⇒ machtiging, mandaat4 bevoegdheid ⇒ recht, macht♦voorbeelden:cela dépasse mon pouvoir • dat gaat mijn macht te bovenêtre en pouvoir de • in staat, bij machte zijn om tecela n'est pas en mon pouvoir • dat ligt niet in mijn vermogenles pouvoirs publics • de overheiddétenir le pouvoir • de macht uitoefenen, aan de macht zijnporter qn. au pouvoir • iemand aan de macht brengentomber au pouvoir de qn. • onder iemands invloed raken, in iemands handen vallen4 excéder ses pouvoirs • zijn bevoegdheden, zijn macht te buiten gaan————————pouvoir2 [poevwaar]1 kunnen ⇒ in staat zijn, vermogen2 mogen ⇒ toestemming hebben, het recht hebben♦voorbeelden:1 n'en plus pouvoir • niet meer kunnen, doodop zijn, uitgeput zijn; 〈 informeel〉in treurige staat verkeren, versleten zijnje n'y peux rien • ik kan er niets aan doenon ne peut pas ne pas l'admirer • men moet hem wel bewonderenoù est-ce que j'ai bien pu mettre mes lunettes? • waar heb ik nu toch mijn bril neergelegd? 〈 in vraagzinnen〉il peut beaucoup sur leurs décisions • hij heeft veel invloed op hun beslissingenon ne peut plus aimable • alleraardigst〈aanvoegende wijs + inversie〉 puissent les événements vous donner raison! • mogen de gebeurtenissen u in het gelijk stellen!♦voorbeelden:1. m1) vermogen2) macht3) volmacht, machtiging4) recht, bevoegdheid2. v1) kunnen2) mogen3) mogelijk -
47 rare
rare [raar]3 ongebruikelijk ⇒ vreemd, verbazingwekkend, buitengewoon5 dun♦voorbeelden:se faire rare • weinig van zich laten horen→ gaz1. adj1) zeldzaam, schaars2) ongebruikelijk, buitengewoon4) dun2. raresadj pl
См. также в других словарях:
Avoir quelque chose, n'avoir rien dans le ventre — ● Avoir quelque chose, n avoir rien dans le ventre avoir ou ne pas avoir du courage, une forte personnalité … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien à se mettre sous la dent — ● N avoir rien à se mettre sous la dent n avoir rien à manger … Encyclopédie Universelle
cirer (n'en avoir rien à) — loc. N en avoir cure, n en avoir rien à faire, à foutre, à branler : Tes opinions politiques, j en ai rien à cirer … Dictionnaire du Français argotique et populaire
N'avoir rien à perdre — ● N avoir rien à perdre n être exposé à aucune conséquence fâcheuse en agissant d une certaine façon ; être dans une situation telle qu on ne peut rien craindre de pire … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien sur le dos — ● N avoir rien sur le dos ne pas avoir de vêtements suffisamment chauds sur soi, ou être dévêtu … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien à envier à — ● N avoir rien à envier à avoir des avantages au moins égaux à ceux de quelqu un, être dans une situation aussi favorable, et, ironiquement, être dans une situation aussi désavantageuse que quelqu un … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien à faire avec — ● N avoir rien à faire avec n avoir aucun rapport avec quelqu un, quelque chose … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien à se mettre — ● N avoir rien à se mettre n avoir pas de quoi s habiller décemment, élégamment … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien dans le corps — ● N avoir rien dans le corps être sans courage, sans force ; être à jeun … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien de déshonorant — ● N avoir rien de déshonorant être permis, être dans les usages … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien inventé — ● N avoir rien inventé ne faire qu imiter, que répéter ce que d autres ont fait ou trouvé avant … Encyclopédie Universelle