-
1 deceive
v. oplichten, misleiden[ dissie:v]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bedriegen ⇒ misleiden, om de tuin leiden♦voorbeelden:be deceiveed • bedrogen uitkomendeceive oneself • zichzelf voor de gek houden -
2 decoy
n. lokvogel; val--------v. verlokken, verleiden, misleidendecoy1[ die:koj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————decoy21 (ver)lokken ⇒ verleiden, misleiden♦voorbeelden: -
3 delude
v. misleiden, bedriegen[ dilloe:d]1 misleiden ⇒ op een dwaalspoor brengen, bedriegen♦voorbeelden:1 delude someone into doing something • iemand verleiden/zover krijgen om iets te doendelude oneself into • zichzelf wijsmaken dat -
4 mislead
v. misleiden; oplichten, bedriegen1 misleiden ⇒ bedriegen; op 't verkeerde spoor brengen -
5 blind
adj. blind; verblind--------n. gordijn; mom; misleiding--------v. verblindenblind1[ blajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 scherm ⇒ jaloezie, zonnescherm, rolgordijn2 voorwendsel ⇒ uitvlucht, dekmantel♦voorbeelden:2 his job is a blind for his spying activities • zijn baantje is een dekmantel voor zijn spionagewerk→ Venetian Venetian/————————blind2〈bijvoeglijk naamwoord; blindness〉2 blind ⇒ zonder begrip, ongevoelig3 blind ⇒ onoverzichtelijk, aan het oog onttrokken♦voorbeelden:as blind as a bat/mole • zo blind als een mol, stekeblindblind faith • blind geloof/vertrouwenhe was blindly groping his way through the forest • tastend zocht hij zijn weg door het bosblindly follow the leader • onvoorwaardelijk de leider volgenblind in one eye • blind aan één oogblind with rage • blind van woedethe blind • de blinden¶ not a blind bit of • geen schijn van, niet de/het minste〈 informeel〉 blind date • afspraak tussen elkaar nog onbekende man en vrouw; elk van de partners daarbijturn a blind eye to something • iets door de vingers zien, een oogje dichtknijpen voor ietsblind letter • onbestelbare brief————————blind3〈 werkwoord〉2 verblinden ⇒ misleiden, begoochelen3 verduisteren ⇒ verbergen, overschaduwen♦voorbeelden:2 blind someone with science • iemand overstelpen/overdonderen met kennis/feiten————————blind4〈 bijwoord〉1 blind(elings) ⇒ ondoordacht, roekeloos♦voorbeelden:1 fly blind • blind/op de instrumenten vliegen -
6 blindfold
adj. geblinddoekt--------v. geblinddoektblindfold1————————blindfold2〈bijvoeglijk naamwoord; bijwoord〉————————blindfold3〈 werkwoord〉 -
7 bluff
adj. bruusk en openhartig, simpel--------n. steile oever, klif; blufbluff1[ bluf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoge, steile oever ⇒ steile rotswand, klif2 bluf♦voorbeelden:1 call one's bluff • iemand tarten/uitdagen (zijn woorden waar te maken/iets (dan ook) te doen); iemands uitdaging aannemen————————bluff2〈bijvoeglijk naamwoord; bluffness〉1 kortaf maar oprecht/openhartig ⇒ bruusk/plompverloren maar ronduit/eerlijk♦voorbeelden:————————bluff3II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 misleiden ⇒ bedriegen, doen alsof♦voorbeelden:2 bluff one's way out of a situation • zich (door bluf/bedrog) uit een (precaire) situatie redden〈 informeel〉 bluff it out • zich door bedrog/bluf eruit redden -
8 hoodwink
-
9 humbug
-
10 kaleidoscope
n. caleidoscoop (spel van oog misleiden; iets veelkleurig)[ kəlajdəskoop] 〈bijvoeglijk naamwoord: kaleidoscopic〉 -
11 lead someone a wild-goose chase
-
12 misdirect
v. misleiden; verkeerd leidenmisdirect♦voorbeelden: -
13 misguide
v. misleiden[ misgajd] 〈 voornamelijk passief〉 -
14 sell
n. verkoop(methode); "programma" (slang)--------v. verkopen; van de hand doen; verhandelen; "verkopen", verraden, overgeven; kopers trekken; oplichtensell1[ sel]————————sell21 verkocht worden ⇒ verkopen, kosten, in de handel zijn3 aanvaard worden ⇒ goedgekeurd worden, populair zijn♦voorbeelden:¶ sell up • zijn zaak sluiten/opheffen→ sell out sell out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verkopen ⇒ in voorraad hebben, doen/handelen in; verkwanselen3 overhalen ⇒ warm maken voor, aanpraten♦voorbeelden:1 sell one's soul • zijn ziel verkopen, zich verlagensell off • uitverkopensell at five pounds/at a loss • voor vijf pond/met verlies verkopen→ sell out sell out/ -
15 string along
string along1 beduvelen ⇒ misleiden, aan het lijntje houden -
16 trick
n. truc, kunstje--------v. bedriegentrick1[ trik] 〈zelfstandig naamwoord; in betekenis 0.1 t/m 0.3 vaak attributief〉4 aanwensel ⇒ tic, maniertje6 werktijd ⇒ (werk)beurt, dienst♦voorbeelden:magic tricks • goocheltrucsplay a trick (up)on someone, play someone a trick • iemand een streek leverenplay tricks • de hoer uithangenbe up to someone's tricks • iemand doorhebbenhow's tricks? • hoe staat het ermee?→ worth worth/————————trick2〈 werkwoord〉1 bedriegen ⇒ beetnemen, misleiden♦voorbeelden:1 trick someone into something • iemand iets aanpraten, iemand ergens inluizen -
17 wild-goose chase
wild-goose chase1 dwaze/hopeloze onderneming♦voorbeelden: -
18 deludingly
adv. door te misleiden -
19 dust the eyes of
iemand voor de gek houden; iemand misleiden -
20 fallaciousness
n. het misleiden, bedrieglijkheid
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Mißleiten — Mḯßleiten, verb. reg. act. falsch leiten. Jemanden mißleiten. Mittelw. gemißleitet. Ich bin mißgeleitet (gemißleitet, weil es ein Activum ist) worden und habe mich allzu sehr mißleiten lassen, Less. So auch die Mißleitung. Nieders. misleiden,… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
mislead — (v.) O.E. mislædan to mislead, common Germanic compound (Cf. M.L.G., M.Du. misleiden, O.H.G. misseleiten, Ger. missleiten, Dan. mislede); see MIS (Cf. mis ) (1) + LEAD (Cf. lead) (v.). Related: MISLEADING (Cf. misleading); … Etymology dictionary