-
21 trade
adj. handel-, zaken---------n. handel, zaken; werk--------v. handelen, zaken doen, kopen, inkopen, verkopentrade1[ treed] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 vak ⇒ ambacht, beroep♦voorbeelden:terms of trade • (handels)ruilvoetbad for trade • nadelig voor de handeldo a good trade • goede zaken doenbe in trade • een zaak/winkel hebbena butcher by trade • slager van beroep→ jack jack/————————trade21 handel drijven ⇒ handelen, zaken doen2 〈Amerikaans-Engels; +at/with〉(vaste) klant zijn (van/in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhandelen ⇒ uitwisselen, (om)ruilen♦voorbeelden: -
22 trespass on
trespass on, trespass upon -
23 abuser
abuser [aabuuzee]1 misbruik maken (van) ⇒ verkeerd gebruiken, te veel vragen♦voorbeelden:je crains d'abuser • ik wil niet te onbescheiden zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
24 pull one's rank on someone
-
25 tirer sur la corde
tirer sur la cordemisbruik maken van een voordeel, van iemand -
26 злоупотреблять
vgener. misbruik maken van (чем-л.), misbruiken -
27 advantage
n. voordeel; winst--------v. voordeel, helpend[ ədva:ntidzj]2 voordeel ⇒ nut, profijt♦voorbeelden:1 have the advantage of/over someone/something • iets voorhebben op iemand/iets〈 Brits-Engels〉 you have the advantage of me • u weet meer dan ik; 〈 in het bijzonder〉u kent mij, maar ik ken u niettake (full) advantage of something • (gretig) gebruik/misbruik maken van ietsturn something to advantage • zijn voordeel met iets doenthe sculpture shows to better advantage from this angle • de sculptuur komt beter uit vanuit deze hoek -
28 impose on
-
29 jobbery
n. zwendelarij, corruptie; misbruik maken van status[ dzjobbərie] -
30 presume on someone's kindness
-
31 take (full) advantage of something
(gretig) gebruik/misbruik maken van ietsEnglish-Dutch dictionary > take (full) advantage of something
-
32 trade (up)on someone's generosity
trade (up)on someone's generosityEnglish-Dutch dictionary > trade (up)on someone's generosity
-
33 mésuser
mésuser (de) [meezuuzee]1 misbruik maken (van) ⇒ verkeerd gebruiken, misleiden -
34 maluzá
misbruiken [v], misbruik maken van [v] -
35 злоупотреблять
vgener. misbruik maken van (чем-л.), misbruiken -
36 maluzá
misbruiken [v], misbruik maken van [v] -
37 personal abuse
persoonlijk misbruik; het van iemand misbruik maken -
38 ausbeuten
-
39 Missbrauch
-
40 gammoning
n. touw of ijzeren band waarbij de boegspriet van een schip aan de boeg bevestigd is om omhooggaande beweging van het voormasttouw tegen te werken (Zeevaart); handeling om iemand voor de gek te houden of misbruik van hem te maken
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Пенджабский
- Русский
- Французский
misbruik+maken+van
Страницы