-
1 tamme kastanje
marron, marronnier -
2 kastanjebruin
o, bnmarron m, châtain m -
3 bosneger
-
4 bruine ogen hebben
bruine ogen hebben -
5 een bruin geschilderde kast
een bruin geschilderde kast -
6 kastanje
-
7 kastanjebruin
-
8 muilpeer
-
9 oog
♦voorbeelden:het oog van de naald • le chas de l'aiguillemet andere ogen bekijken • voir (qc.) d'un autre oeileen blauw oog • un oeil au beurre noiriemand een blauw oog slaan • pocher un oeil à qn.(niet zichtbaar) met het blote, ongewapend oog • (imperceptible) à l'oeil nuhet boze oog • le mauvais oeilbruine ogen hebben • avoir les yeux marrondat is niet met droge ogen aan te zien • 〈 zonder tranen〉 on ne peut s'empêcher de pleurer; 〈 ongeroerd〉 c'est à faire pleurer les pierreseen glazen oog • un oeil de verregrote ogen opzetten • ouvrir de grands yeuxzijn ogen zijn groter dan zijn buik, maag • il a les yeux plus grands que le ventreiets met lede ogen aanzien • voir qc. d'un mauvais oeileen lui oog • un oeil paresseuxeen open oog voor iets hebben • être sensible à qc.geen oog dichtdoen • ne pas fermer l'oeilzijn ogen gebruiken • ouvrir l'oeilzijn ogen niet geloven, vertrouwen • ne pas en croire ses yeuxogen hebben van voren en van achteren • avoir des yeux derrière la têteoog hebben voor • avoir l'oeil pourzijn ogen in zijn zak hebben • avoir les yeux dans sa pochealleen oog hebben voor • n'avoir d'yeux que pourzij maakt haar ogen op • elle se fait les yeuxiemand de ogen openen • ouvrir les yeux à qn.de ogen openhouden • garder les yeux ouvertszich de ogen uit het hoofd schamen • mourir de hontehaar ogen schieten vuur • ses yeux lancent des éclairsde ogen ten hemel slaan • lever les yeux au ciel〈 figuurlijk〉 de ogen sluiten voor iets • fermer les yeux sur qc.zijn ogen uitkijken (aan iets) • ne pas détacher les yeux (de qc.)iemand de ogen uitkrabben • arracher les yeux à qn.iemand de ogen uitsteken • faire mourir qn. d'envieiemand de ogen uitsteken met zijn luxe • écraser qn. de son luxe〈 figuurlijk〉 iemand de ogen verblinden • éblouir qn.door iemands ogen zien • voir par les yeux de qn.door het oog van de naald kruipen • l'échapper belleoog in oog staan met • se trouver nez à nez avecheb je geen ogen in je hoofd? • tu n'as pas les yeux en face des trous?iemand recht in de ogen zien, kijken • regarder qn. en facemet de ogen spreken • avoir des yeux expressifsmet de ogen knipperen • cligner des yeuxiemand iets onder vier ogen zeggen • dire qc. à qn. entre quatre yeuxeen gesprek onder vier ogen • un tête-à-têteuit zijn ogen zien • 〈 opletten〉 ouvrir l'oeil (et le bon); 〈 op zijn hoede zijn〉 être sur le qui-vivevoor iemands ogen • sous les yeux (de qn.)groen en geel voor de ogen worden • être pris de vertigehet schemert mij voor de ogen • j'ai la vue troublezijn ogen aan iets te goed doen • repaître ses yeux de qc.zijn ogen uit zijn hoofd kijken • se repaître de, à la vue de (qc.)zijn ogen goed de kost geven • 〈 ironisch〉 ne pas avoir les yeux dans sa poche; 〈vooral m.b.t. mooie vrouwen〉 se rincer l'oeil〈 spreekwoord〉 oog om oog, tand om tand • oeil pour oeil, dent pour dent2 met een half oog iets zien • entrevoir qc.schele, scheve ogen maken, geven • faire des jalouxiemand met schele ogen aankijken • être jaloux de qn.het oog over iets laten gaan • promener son regard sur qc.〈 figuurlijk〉 het oog op iets laten vallen • avoir des desseins sur qc.zover het oog reikt • à perte de vue〈 figuurlijk〉 het oog slaan, laten vallen op iemand • jeter son dévolu sur qn.het oog treffen • frapper les yeuxaan het oog ontsnappen • se dérober à la vueiets aan het oog onttrekken • masquer qc. à la vuein het oog lopen • se faire remarquerin het oog lopend, vallend • manifestein het oog springen, vallen • sauter aux yeuxmet de ogen verslinden • dévorer (qn., qc.) des yeuxiets (de werkelijkheid) onder ogen zien • regarder qc. (les choses) en facede dood onder ogen zien • envisager la mortonder iemands ogen komen • se présenter devant qn.iets niet onder ogen willen zien • se mentir à soi-mêmeiets onder ogen hebben • avoir qc. sous les yeuxiemand iets onder het oog brengen • 〈 op iets wijzen〉 faire observer qc. à qn.; 〈 aan het verstand brengen〉 essayer de faire comprendre qc. à qn.op het oog • à première vuezo op het oog • à vue d'oeiliemand, iets op het oog hebben • avoir qn., qc. en vueuit het oog raken • disparaître (aux yeux)iets, iemand uit het oog verliezen • perdre qc., qn. de vue(ga) uit mijn ogen! • hors de ma vue!iets voor ogen stellen • 〈 doen zien〉 représenter qc.; 〈 een voorstelling hebben〉 se représenter qc.〈 figuurlijk〉 iets voor ogen houden • garder qc. à l'esprit〈 figuurlijk〉 iemand voor ogen staan • être présent à l'esprit de qn.〈 spreekwoord〉 uit het oog, uit het hart • loin des yeux, loin du coeurhij wierp, gooide zes ogen • il a jeté un six¶ in hun ogen betekent hij niet veel • à leurs yeux, il a peu de valeurmet het oog op • en vue demet het oog hierop • à cet effetiemand naar de ogen zien • ramper devant qn. -
10 schilderen
1 [algemeen] peindre2 [beschrijven] dépeindre♦voorbeelden:zijn huis laten schilderen • faire peindre sa maisoneen bruin geschilderde kast • une armoire peinte en marroniemand zwart schilderen • dire du mal de qn.op doek schilderen • peindre sur toilehet schilderen • la peinture -
11 spikkel
-
12 wit met donkerbruine spikkels
wit met donkerbruine spikkels -
13 kastanje
châtaigne, marron
См. также в других словарях:
marron — 1. (mâ ron) s. m. 1° Espèce de grosse châtaigne bonne à manger ; le marron est une châtaigne, c est à dire une graine de châtaignier, devenue unique dans le fruit par avortement des deux autres, et ayant pris accroissement en proportion de la… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
marrón — adjetivo,sustantivo masculino 1. Que es del color de la cáscara de la castaña: un mueble marrón, un vestido marrón. sustantivo masculino 1. Uso/registro: restringido. Piedra para jugar al marro. 2 … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
Marrón FK — Nombre (IUPAC) sistemático … Wikipedia Español
Marrón HT — Nombre (IUPAC) sistemático … Wikipedia Español
Marron — Mar*ron , n. [See {Maroon}, a.] [1913 Webster] 1. A large chestnut. [Obs.] Holland. [1913 Webster] 2. A chestnut color; maroon. [1913 Webster] 3. (Pyrotechny & Mil.) A paper or pasteboard box or shell, wound about with strong twine, filled with… … The Collaborative International Dictionary of English
Marron — Marron, ein brauner Anilinfarbstoff, ist unreines Fuchsin … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Marron — Marron, s. Farbstoffe, künstliche organische, Bd. 3, S. 630 … Lexikon der gesamten Technik
Marron — Marrōn, brauner Farbstoff; unreines, Phosphin enthaltendes Fuchsin … Kleines Konversations-Lexikon
Marron [2] — Marron, Maronneger, s. Maron … Kleines Konversations-Lexikon
Marron — Porté notamment dans l Ardèche et l Isère, devrait être un diminutif de Marre (voir ce nom) … Noms de famille
marron — MARRON. s. m. Espece de grosse chastaigne. Marrons de Lyon. de gros marrons. un chappelet de marrons. rostir des marrons. On dit prov. Faire comme le singe, tirer les marrons du feu avec la patte du chat, pour dire, Obliger une personne à faire… … Dictionnaire de l'Académie française